Meer info

1. Wat zijn de verschillende mogelijkheden?

chirurgische sterilisatie: verwijderen van eierstokken en eventueel de baarmoeder waardoor de kattin levenslang onvruchtbaar wordt.
prikpil: door middel van een inspuiting om de 3 maanden gegeven door uw dierenarts.
pil: deze moet om de twee weken oraal gegeven worden.

2. Welke methode is de beste?

Indien U geen kittens wenst, is chirurgische sterilisatie de zekerste en bovendien meest gezonde oplossing.

De voordelen van chirurgische sterilisatie:

Geen krolsheden meer: in de kattentijd wordt een kattin om de drie weken opnieuw krols. Tijdens de krolsheid is ze vruchtbaar en laat ze dekking toe.Een aantal kattinnen weten tijdens deze periode met zichzelf geen blijf en gaan klaaglijk miauwen wat voor de eigenaars soms erg vervelend kan zijn.
Sproeien: ook een gesteriliseerde kattin heeft minder de neiging om haar territorium te gaan markeren met muf ruikende urine. Kattinnen gaan dit namelijk vooral doen tijdens de krolsheid.
Melkklierkanker: een kattin die voor haar eerste krolsheid gesteriliseerd wordt heeft 200 x minder kans om melkklierkanker te krijgen. De sterilisatie kan uiteraard ook geschieden na de eerste krolsheid, maar dan zal het voordelig effect stilaan verminderen. Wetende dat bijna 80% van de melkklierkankers kwaadaardig zijn en dus de dood veroorzaken, is dit 1 van de belangrijkste voordelen van sterilisatie.
Baarmoederontsteking: gesteriliseerde kattinnen zijn veel minder tot niet meer vatbaar voor een infectie op de baarmoeder. Deze infectie kan enkel opgelost worden met een chirurgische ingreep.
Verlengde levensduur: Een gesteriliseerde kat leeft gemiddeld 8 jaar langer dan een niet gesteriliseerde kat. Dit komt enerzijds door een sterk verminderd voorkomen van melkklierkanker en baarmoederontsteking. Anderzijds gaan deze dieren minder op zwerftocht (minder auto-ongelukken) en gaan ze minder in conflict met hun soortgenoten. Conflicten leiden immers tot krab- en bijtwonden waardoor  FIV (kattenaids) kan overgezet worden.

Er zijn echter ook een aantal aandachtspunten verbonden aan de sterilisatie:

– Uw kattin heeft ten gevolge van een verlaagde stofwisseling meer de neiging te verdikken. Dit is vooral merkbaar bij binnenhuiskatten. Indien U echter een vaste dagelijkse portie voeding geeft en indien nodig overschakelt op lightvoeding kan men gesteriliseerde kattinnen ook slank houden.
– Net zoals gecastreerde katers krijgen gesteriliseerde kattinnen makkelijker blaasproblemen. Dit is te wijten aan een verhoogd risico op kristalvorming in de blaas. Met een kwalitatief goede voeding zijn er merkelijk minder problemen.

Er bestaan tegenwoordig volledig uitgebalanceerde voedingen die preventief werken op zwaarlijvigheid en blaasproblemen bij gesteriliseerde katten. Op deze manier biedt u uw kat alle voordelen van een sterilisatie en beperkt u het risico op overgewicht en blaasontstekingen zodat zij nog een lang en gezond leven tegemoet kan.

Indien u op termijn wel kittens wenst, is het zekerder te kiezen voor de prikpil

De Prikpil

De prikpil gebeurt door middel van een eenvoudige inspuiting. Deze injectie moet gegeven worden buiten de bronstperiode (= kattentijd). We raden aan de prikpil strikt om de drie maanden te laten toedienen. Indien men langer wacht dan drie maand, bestaat de kans dat uw kattin alsnog drachtig wordt.

De Pil

De pil moet door de eigenaar zelf worden toegediend om de twee weken. Deze vorm van anticonceptie is echter niet zonder risico:
* Ten eerste is het niet altijd evident uw kat het volledig pilletje te geven. Het durft wel eens uit te monden in een gevecht waarbij de kat maar een deel van de pil (=onvoldoende) binnen heeft.
* Ten tweede zijn sommige katten vindingrijk genoeg om het pilletje achter de rug van hun baasje terug uit te spuwen.
* Bovendien mag uw kattin de dag die volgt op de pilname niet braken of last hebben van diarree.

In al deze gevallen werkt de pil niet en kan uw kattin drachtig worden. Indien u de pil doorgeeft (wat u ook doet omdat u niet weet dat uw kat drachtig is ontstaat er een verlengde dracht. Dit wil zeggen dat uw kattin niet na 60 dagen maar veel later zal gaan werpen. Op dit moment zijn de kittens veel groter dan normaal en kunnen veelal niet meer via de natuurlijke weg geboren worden. Meestal blijft een te groot kitten halverwege het geboortekanaal zitten waarbij zowel het leven van uw kat als van het kitten in gevaar komt.

Gezondheidsrisico’s verbonden aan de Pil en de Prikpil

Het is belangrijk te weten dat zowel de pil als de prikpil het risico op melkklierkanker en baarmoederontsteking gevoelig doen toenemen. Omdat deze ziekten levensbedreigend zijn is het aan te raden het gebruik van deze anticonceptiva tot het strikte minimum te beperken! Langdurig gebruik geeft als het ware een garantie op deze dodelijke ziekten waardoor uw kat verschillende jaren minder lang zal leven!

1. Wat zijn de voordelen van een castratie bij mijn kater?

Sproeien: niet gecastreerde katers hebben meestal de neiging hun territorium af te bakenen met zeer sterk ruikende urine. In tegenstelling tot het gewone plassen zal de kater al rechtstaand een kleine hoeveelheid urine recht naar achter sproeien op een staand voorwerp of een muur. Dit gedrag beginnen ze meestal voor het eerst te vertonen in de tweede helft van hun eerste levensjaar. Castratie doet dit probleem verdwijnen.

Vechten: niet gecastreerde katers gaan hun territorium verdedigen ten allen prijze. Ze lopen dan ook geregeld krab- en bijtwonden op. Deze kunnen aanleiding geven tot onderhuidse infecties en abcessen. In sommige gevallen wordt ook een oog gekwetst met al dan niet blijvende schade. Via deze vechtwonden kan tevens kattenaids overgedragen worden waardoor het immuniteitssysteem van uw kat vernietigd wordt. Na verloop van enkele maanden tot jaren  kan kattenaids  dodelijk aflopen.

Van huis weg blijven: niet gecastreerde katers hebben een grotere neiging hun territoriumgrenzen te bewaken. Wanneer er mogelijke concurrenten zijn gebied willen inpalmen zal hij de wacht houden en zodoende niet naar huis komen. Ook in de kattentijd heeft uw kater andere zaken rond het hoofd. Hij moet en zal zoveel mogelijk kattinnen bevruchten. Ook in deze periode kan hij makkelijk enkele dagen wegblijven.

Auto-ongelukken: Aangezien niet gecastreerde katers een groot territorium bestrijken moeten ze ook regelmatig de straat over. De kans is dan ook niet gering dat hij vroeg of laat wordt gegrepen wanneer hij zonder links en rechts te kijken de straat overloopt.

Het zal jullie dan ook niet verbazen dat gecastreerde katers merkelijk langer leven (gemiddeld 8 jaar langer) dan hun niet gecastreerde lotgenoten.

2. Waarop moet ik letten na de castratie?

Gewichtstoename: omdat zijn stofwisseling verlaagt heeft een kater na zijn ingreep tot 20% minder voeding nodig. Het is dan ook aan te raden dagelijks een vaste portie te geven in plaats van de kater te laten eten wat hij wil. Bovendien schakelt men beter over naar een calorie-arme voeding die echter wel voldoende essentiële voedingsstoffen bevat.

Blaasproblemen: gecastreerde katers lopen makkelijker blaasonstekingen op. Hierbij worden soms propjes gevormd die de urinebuis kunnen blokkeren zodat uw kater niet meer kan plassen. Met een kwalitatief goede voeding is het risico eerder beperkt.

Er zijn tegenwoordig ook al aparte voedingsbrokjes ontwikkeld voor gecastreerde katten: deze beperken het risico op overgewicht en gaan preventief werken op blaasontstekingen. Op deze manier helpt u uw kater om nog langer en gezonder te leven!


Elke hond die geboren is na 1 september 1998 en elke kat die geboren is na 1 januari 2016 moet geïdentificeerd zijn door middel van een chip.

1. Wat is het voordeel van een identificatie?

Men behulp van een leesbare identificatie is de politie of een dierenarts in staat de eigenaar van het verloren dier op te sporen.
Indien uw huisdier een tatoeage heeft, gaat men best na of deze wel goed leesbaar is. Veelal worden de tatoeages aangebracht bij jonge dieren. Ten gevolge van de groei kunnen deze tatoeages op volwassen leeftijd onleesbaar en dus nutteloos worden. Probeer dus eens de tatoe te lezen zonder dat je op voorhand nagaat wat er moet staan. Kan je een teken niet goed lezen of twijfel je, dan is het beter een chip te laten plaatsen.
Indien uw huisdier een chip heeft, hoeft men zich geen zorgen te maken. Deze zijn immers levenslang leesbaar door middel van een leestoestel waarover politie en dierenartsen beschikken.

2. Wat moet ik doen indien mijn huisdier nog geen chip of tatoeage heeft?

In dat geval neemt u best contact op met uw dierenarts. Hij/zij kan tijdens een gewone consultatie een chip plaatsen. Normalerwijze dient uw huisdier hiervoor niet in slaap gedaan worden, soms echter wordt een kalmeringsmiddel toegediend bij te zenuwachtige patiënten. De plaatsing van de chip gebeurt door middel van een “inspuiting” links in de halsstreek. Op deze manier kan men met een scanner de chip makkelijk terugvinden (men moet niet het gehele dier scannen, maar enkel de linkerhalsstreek). Bij sommige dieren kan men achteraf de chip (buisje van 1cm lang en 3tal mm dik) nog voelen.
Uw dierenarts vult na het plaatsen van de chip de nodige papieren in. Uzelf ontvangt als bewijs van de identificatie een voorlopig identificatiecertificaat. Na enkele weken worden de officiële identificatiecertificaten per post bij u thuis geleverd. Dit is een wit A4 blad bestaande uit twee luiken. Het bovenste luik vervangt het voorlopige certificaat. Dit controleert men op de juistheid van de gegevens. Het onderste luik bevat voor honden een zelfklever die onder Punt XII op blz. 37 van het Europese Paspoort dient ingekleefd te worden. Voor katten bevat het onderste luik drie zelfklevers dewelke op blz 4, 7 en 9 dienen ingekleefd te worden.  Het Europese Paspoort ontvangt u van uw dierenarts tezamen met het voorlopige identificatiecertificaat.

Aan welke voorwaarden moet je voldoen wanneer je met je hond – kat – fret op reis vertrekt? De regelgeving hierover verandert regelmatig tot vervelens toe. Ook voor dierenartsen is het niet steeds duidelijk aan welke eisen moet voldaan zijn. Hierna vind je een overzicht waarmee je rekening moet houden.

Grosso modo kan je stellen dat de eisen voor courante vakantielanden (Westeuropese landen) vrij eenvoudig zijn. Van de moment je echter de boot moet nemen (Scandinavië, Groot-Brittannië, Malta,..) of het vliegtuig op moet, zijn er mogelijks extra eisen. In dit geval neem je voor alle zekerheid voor vertrek best contact op met

1/ Provinciale Controle Eenheid (PCE) te Leuven

2/ Federaal Overheidsdienst (FOD) voor Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu

Voor de Ardennen is de situatie in maart 2016 gewijzigd. Er zijn geen extra maatregelen meer van kracht waardoor de hondsdolheidvaccinatie niet meer verplicht is.

Dit zijn de volgende eisen om op reis te vertrekken:

1/ Europees paspoort.

Het Europees paspoort is “het vaccinatieboekje” dewelke een blauwe kaft heeft. Het is op de voorzijde onderaan voorzien van een Europees paspoortnummer welke begint met de code van het land waar het dier voorzien werd van een chip gevolgd door een lange cijferige code.

Indien je huisdier voor 29 december 2014 werd voorzien van een chip volstaat een Europees Paspoort waarvan de cijferige code begint met 01

Indien je huisdier na 29 december 2014 werd voorzien van een chip moet de cijferige code van het Europees Paspoort beginnen met 03.

2/ Identificatie

Huisdieren die op reis vertrekken, moeten ten alle tijde voorzien zijn van een leesbare identificatie. Omdat een tatouage na verloop van tijd onleesbaar wordt, is het beter dan uw huisdier voorzien is van een chip. Dit is tegenwoordig de standaardmethode maar sommige oudere dieren hebben enkel een tatouage en zouden bij een douanecontrole mogelijks de toegang tot het land geweigerd worden. Daarom laat je best je huisdier steeds chippen vooraleer op reis te vertrekken

Na het plaatsen van de chip (15 cijferige code) moet deze geregistreerd worden in een centrale databank. Hier wordt de 15 cijferige code gelinkt aan de gegevens van de eigenaar (naam – adres – telefoon – email).

Is je huisdier reeds voorzien van een chip voor de aankoop (altijd het geval tenzij je van particuliere mensen koopt), staat hij geregistreerd op naam van de verkoper. In dit geval moet je enkele weken na aankoop een A4 blad krijgen. Het bovenste luik bevat jouw gegevens als eigenaar. Het onderste luik bevat 1 sticker bij registratie na 29 december 2014 en dient te worden gekleefd onder punt 12 “diversen”. Het onderste luik bevatte 3 stickers indien je huisdier voor 29 december 2014 werd geregistreerd. Deze moeten op blz 2,3 en 4 worden gekleefd.

Is je huisdier niet voorzien van een chip bij aankoop (enkel bij particuliere aankoop), kan je dit laten uitvoeren door je dierenarts. Hierbij zal je eveneens na enkele weken een A4 blad krijgen met 1 of 3 stikkers afhankelijk van de identificatiedatum (voor of na 29-12-2014)

Heb je twijfel of je huisdier op jouw naam geregistreerd staat kan je steeds je dierenarts contacteren. Je kan het ook steeds verifieren op internet: www.dogid.be (honden) of www.idchips.com (katten)

3/ Hondsdolheidvaccinatie

Huisdieren mogen vanaf 29 december 2014 pas gevaccineerd worden vanaf 12 weken. Na 3 weken is het vaccigeldig waardoor je met een huisdier binnen Europa nooit het land kan verlaten voor leeftijd van 16 weken. U leest dit goed: 16 weken want volgens de wetgever is 12 weken + 3 weken = 16 weken. Dit euvel is waarschijnlijk te verklaren omdat men enerzijds 12 weken neemt vooraleer te vaccineren en dan weer 3 maand (wat eigenlijk doorgaans 13 weken zijn). Duidelijkheid alom!!! Veiligheidshalve wacht je dus best tot 16 weken vooraleer je met je een huisdier een grens oversteekt.

De vaccins voor hondsdolheid zijn doorgaans 3 jaar geldig. De geldigheidsduur is echter afhankelijk van het gebruikte vaccin. Sommige vaccins zijn in Europa slechts 1 jaar geldig.

De vaccinatie moet gebeuren nadat het dier voorzien werd van een chip.

Sommige landen eisen dat de invulling van de vaccinatie in het Europees Paspoort overkleefd worden met een doorzichtige folie.

4/ Behandeling tegen Echinococcus

Het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Finland en Malta eisen dat uw huisdier 24 tot 96 uur voor aankomst in het land behandeld word door een dierenarts tegen Echinococcus. Deze moet gewoon een ontworming uitvoeren en dit noteren in het Europees Paspoort.

5/ Intrede via een goedgekeurde toegangsweg

Alleen het Verenigd Koninkrijk stelt deze eis waarbij het er eigenlijk op neerkomt dat je bij aankomst een douanepost moet passeren.

6/ Terugkeer naar België

Indien je uit een land komt waar een verhoogd risico voor hondsdolheid geldt, eist de Belgische overheid dat je huisdier gevaccineerd is voor hondsdolheid en dat er via een bloedname bewezen wordt dat er een beschermende antistoftiter aanwezig is in het bloed. Je gaat dus best vooraleer je op reis vertrekt bij je dierenarts bloed laten nemen (minimum drie weken na een hondsdolheidvaccin). Deze stuurt het op naar een erkend labo (doorgaans het Pasteurinstituut) dewelke binnen de 2 weken het resultaat mededeelt. Het resultaat moet door de dierenarts vermeld worden in het Europees Paspoort.


Bij honden komen er verschillende besmettelijke virale en bacteriële ziekten voor die meestal een dodelijke afloop kennen. Om uw hond hiertegen te beschermen is het raadzaam hem hiertegen regelmatig te laten vaccineren.

1. Hoe en wanneer gebeuren de vaccinaties?

Afhankelijk van de levensomstandigheden (kennel, winkel, particulier) van de puppy worden verschillende vaccinatieschema’s toegepast. Om het niet te ingewikkeld te maken beperken we ons tot het vaccinatieschema voor honden die als gezelschapsdier worden gehouden.

Het is aan te raden om bij puppies het contact met andere honden te beperken tot een minimum en geen plaatsen op te zoeken waar ratten leven. Hij is immers zolang hij al zijn vaccins  niet heeft gekregen nog vatbaar voor deze ziekten.

Basisvaccinatie

6 weken: vaccinatie tegen hondeziekte en katteziekte

9 weken: vaccinatie tegen hondeziekte, katteziekte, ratteziekt, hepatitis en para-influenza

12 weken: vaccinatie tegen hondeziekte, katteziekte, ratteziekte, hepatitis en para-influenza

Bijkomende vaccinaties

Op de leeftijd van 12 weken kunnen volgende vaccins  indien nodig worden bijgegeven

Kennelhoest ( indien uw hond het komende jaar naar een kennel, pension of hondenschool gaat) Deze dient minstens 4 weken op voorhand te gebeuren aangezien er twee maal wordt gevaccineerd met 3 weken tussentijd

Hondsdolheid (indien uw hond het komende jaar naar het buitenland gaat) Deze dient minstens 21 dagen tevoren te gebeuren en is voor 3 jaar geldig indien uw hond op hetmoment van de vaccinatie ouder is dan 3 maand

Lyme (indien uw hond regelmatig in contact komt met teken) Deze vaccin dient ook twee maal te gebeuren met tussentijd van 3 weken. Nadien wordt hij jaarlijks 1 maal herhaald. Aangezien de ziekte van Lyme gemiddeld optreedt na 200 tekenbeten, worden enkel honden die regelmatig teken oplopen hiertegen gevaccineerd.

Deze vaccin wordt in onze praktijk niet meer toegediend omdat er wat onduidelijkheid is omtrend effectiviteit en veiligheid. Zo zou volgens bepaalde studies 5% van de niet gevaccineerde honden Lyme oplopen. Echter bij de wel gevaccineerde bedraagt dit ook 5% en bovendien kunnen ze dan makkelijker een Lyme-infectie op de nieren doormaken…

Jaarlijkse rappel

De vaccin voor ratteziekte, para-influenza, kennelhoest en Lyme dienen jaarlijks herhaald te worden. Hiervan wordt u op de hoogte gebracht door een brief die we U ongeveer 1 week op voorhand opsturen. De andere vaccins (hondeziekte, katteziekte, hepatitis en hondsdolheid) dienen elke 3 jaar herhaald te worden.

2. Wat houden al deze ziekten juist in?

Hieronder vindt u een kort overzicht van de verschillende ziekten waartegen men hem/haar kan beschermen.

2.1. Hondeziekte ( ziekte van Carré, Distemper)

Meestal tast dit virus de ogen, het ademhalingsstelsel en het spijsverteringsstelsel aan. De hond heeft dan koorts, wil niet meer eten en is erg suf. Verder kunnen etterende oogjes, niezen en hoesten, ademhalingsmoeilijkheden, braken en/of diarree opvallen. In sommige gevallen kan ook het zenuwstelsel aangetast worden met spierzwakte, verlammingen en/of trillingen tot gevolg.

2.2.Katteziekte ( Parvovirose, Panleucopenie)

Er bestaan binnen de familie van de parvovirussen verschillende leden die elk een verschillende diersoort aantasten en enkel voor deze diersoort gevaarlijk zijn. Een hond met katteziekte kan deze besmetting enkel hebben overgekregen van een andere hond en dus niet van een kat! Het virus blijft dus binnen dezelfde diersoort.

Waarom wordt dan deze ziekte bij honden katteziekte genoemd alhoewel ze niet van kat op hond wordt overgedragen? Dit komt omdat het parvovirus bij katten de oorzaak is van de meest voorkomende dodelijke ziekte. In de volksmond is men deze ziekte bij katten dan ook katteziekte gaan noemen. Omdat een virus uit dezelfde familie bij honden een gelijkaardig ziektebeeld veroorzaakt, heeft men bij honden deze ziekte ook katteziekte gaan noemen.

Het virus tast zowel het maagdarmstelsel als het immuniteitsstelsel aan. Het veroorzaakt koorts of net omgekeerde een temperatuursdaling, sufheid en eetlustverlies. Verder bemerkt men braken, een meestal geelachtige diarree met mogelijks bloed en uitdroging. Omdat dit virus ook het immuniteitssysteem vernietigd verliest uw hond zijn enige bescherming tegen de ziekte. Mede hierdoor kent deze ziekte dikwijls een dodelijke afloop. In zeldzame gevallen wordt ook de hartspier aangetast.

2.3. Ratteziekte ( Leptospirose)

In de urinewegen van ratten kan een bacterie voorkomen die echter bij deze besmette ratten geen schade berokkent. Wanneer uw hond doorheen een plas water stapt waarin een besmette rat geürineerd heeft, kan deze bacterie zich door zijn huid boren en in de bloedbaan terechtkomen. Meestal merkt men een aantasting van de lever en nieren op. Soms worden ook hersenvliezen, bloedvatenwanden en ogen aangetast. De ziekte kan plots optreden met ernstige klachten maar kan ook langzaam verlopen met stilaan erger wordende symptomen.

Het meest typische beeld van rattenziekte is een hond met plotse koorts, sufheid en eetlustverlies waarbij infectie van de lever (geelzucht, braken, mogelijks diarree) en/of nieren (veel drinken, braken) bijkomende klachten veroorzaken. De ziekte kan zich echter op tal van andere manieren uiten waardoor het stellen van de diagnose niet altijd eenvoudig is.

2.4. Hepatitis

Uw hond kan het hepatitisvirus oplopen door contact met speeksel of uitwerpselen van besmette dieren. Het virus veroorzaakt naast de typische leverinfectie, ook beschadiging van de bloedvaten en de ogen. De ziekte kan plots optreden met ernstige klachten van een leverontsteking gepaard gaande met koorts, sufheid, eetlustverlies, geelzucht, braken en diarree. Daarnaast kunnen ook bloedingen voorkomen en kan het oog blauwachtig verkleuren door infectie van de voorste oogkamer. Soms treedt de ziekte chronisch op waarbij de lever stilaan wordt uitgeschakeld (cirrhose).

2.5. Kennelhoest (Para-influenza + Bordetella Bronchiseptica)

Wanneer honden samenkomen in een kennel, pension of hondenschool gebeurt er een uitwisseling van virussen en bacteriën waartegen ze nog geen immuniteit hebben. Dit resulteert meestal in een ernstige infectie van de luchtpijp waardoor uw hond luid en stevig begint te hoesten. Alhoewel de infectie meestal goed te behandelen is met medicatie kan ze in sommige gevallen erg lang aanslepen (soms zelfs tot 6 weken). Men kan de situatie vergelijken met de luchtweginfecties die peuters oplopen wanneer ze voor het eerst naar school gaan. Om situaties zoals op de kleuterschool te vermijden eist men in hondenscholen en pensions dat uw hond hiertegen gevaccineerd is.

2.6. Hondsdolheid (Rabies)

In het wild wordt deze ziekte voornamelijk in stand gehouden door geïnfecteerde vossen. De ziekte kan op vele diersoorten worden overgedragen waaronder de mens. Overdracht van het virus gebeurt meestal door een bijtwonde, het kan echter ook overgedragen worden door contact van de slijmvliezen met besmet speeksel. Daarom dat men adviseert om dode vossen niet aan te raken. Door een dode vos aan te raken kan je als mens (en ook als hond) niet alleen besmet worden met een vrij gevaarlijke lintworm, ook hondsdolheid kan op deze manier overgedragen worden.

De ziekte verloopt in drie fasen en tast het zenuwstelsel aan. Tijdens de eerste fase kunnen gedragsveranderingen optreden. De volgende fase is de razernijfase: tijdens deze periode kan het zieke dier agressief worden en overvloedig speekselen. Op dit moment zal hij het makkelijkst andere dieren besmetten. De laatste fase is de verlammingsfase die uiteindelijk fataal wordt door het uitvallen van de ademhalingsspieren.

2.7 Ziekte van Lyme

Deze ziekte wordt net zoals bij mensen overgedragen door teken. Mensen kunnen de ziekte reeds doormaken na een beet van slechts 1 teek. Honden hebben gemiddeld 20 tekenbeten nodig van een met Lyme besmette teek vooraleer ze de ziekte gaan ontwikkelen. Gemiddeld zijn 10% van de teken in België besmet met Lyme maar er zijn zeer sterke regionale verschillen zelfs op korte afstand. Zo kan in een gebied 25% van de teken besmet zijn en enkele kilometers verder slechts 1%.

Sommige rassen blijken gevoeliger te zijn om Lyme te ontwikkelen. Vooral Berner Sennen, Golden Retriever, Teckel en Terriër blijken vatbaarder voor het doorbreken van deze bacterie.

Na een tekenbeet kan de hond een bolletje ter grootte van 1 – 1.5 cm krijgen op de plaats van de beet. Dit is enkel een reactie op de tekenbeet en geeft geen enkele indicatie over besmetting met Lyme. In principe verdwijnt het bolletje stilaan zonder behandeling. De typische rode zone die ontstaat bij mensen na contact met een besmette teek, treedt bij honden slechts zelden op.

Hoeveel tijd na vasthechting de teek Lyme overbrengt is nog niet geheel duidelijk. Er wordt aangenomen dat dit minstens 24 uur duurt. Het blijft sowieso een gouden regel om een vastgehechtte teek zo snel mogelijk te verwijderen. Dit gebeurt zonder “verdoving” van de teek met behulp van een tekenpincet of tekenhaak. Je draait twee volledig toeren naar links totdat je de teek kan verwijderen zonder de minste trekkracht. Op deze manier heb je altijd poten en steekapparaat mee!!

De meest typische klachten zijn koorts gecombineerd met pijnlijk gezwollen gewrichten. Soms worden de nieren aangetast met nierfalen en sterfte als gevolg. In zeldzame gevallen richt de bacterie zich tegen het zenuwstelsel met gedragsveranderingen, agressie en epilepsie als mogelijke gevolgen. In uitzonderlijke gevallen ontstaan hartproblemen.

Het stellen van de diagnose is niet gemakkelijk, vandaar dat preventie erg belangrijk is. Dit kan door deze vaccinatie en/of tekenwerende produkten (bepaalde halsbanden en  pipetten)  Bij vaccinatie wordt 95 % van de dieren effectief beschermd. 5% is echter onvoldoende beschermd en wordt zelfs vatbaarder voor het ontwikkelen van nierfalen indien ze de ziekte toch doormaken. Het gebruik van tekenwerende produkten geniet dan ook onze voorkeur.


Bij katten komen een aantal virale en bacteriële ziekten voor die de gezondheid van uw kat ernstig kunnen ondermijnen. Bovendien leiden een aantal van deze aandoeningen op korte of lange termijn tot de dood. Ook binnenhuiskatten kunnen hiervan het slachtoffer worden wanneer hun baasje een virus/bacterie in huis brengt. Hieronder worden de aandoeningen beschreven waartegen men kan vaccineren. Ook over FIV (kattenaids) vind je een woordje uitleg, hiertegen kan men echter niet vaccineren.

Vaccinatieschema

Het eerste levensjaar wordt een kat tweemaal gevaccineerd met tussentijd van 3 weken. Nadien dient de vaccinatie jaarlijks slechts éénmaal te worden toegediend.

9 weken: Kattenziekte, Kattenniesziekte, Chlamydia en ev. Leucose (indien ze contact zal hebben met andere katten)

12 weken: Idem plus eventueel hondsdolheid indien kat op reis gaat naar het buitenland

 

Een woordje uitleg bij deze ziekten

1. Katteziekte

Deze aandoening veroorzaakt door het parvovirus is een frequente doder. Dikwijls wordt door de eigenaar vergiftiging als oorzaak aangegeven terwijl de niet gevaccineerde kat meestal aan deze ziekte is overleden.
Het virus wordt uitgescheiden via braaksel en stoelgang. Op deze manier komt het in de omgeving terecht waar het tot meer dan 1 jaar kan overleven. Via de neerslag wordt het verspreid over het grondoppervlak. Katten kunnen dan ook makkelijk besmet geraken door bv. te drinken uit plassen of door de poten af te likken. Omdat het virus zo gemakkelijk overleeft in de omgeving kan de mens het ook verspreiden via het schoeisel. Binnenhuiskatten lopen op deze manier ook een reëel risico op kattenziekte.
Het virus veroorzaakt een ernstige infectie van het maagdarmstelsel. Een getroffen kat wordt sloom, verliest zijn eetlust, moet frequent braken en heeft meestal een geelachtige diarree met bloed. Door het overmatig vochtverlies, droogt ze tevens snel uit, waardoor de algemene gezondheidstoestand snel achteruit gaat. Naast de aantasting van het maagdarmstelsel, wordt ook het immuniteitsstelsel getroffen.  Op deze manier verliest de kat zijn verdediging tegen het virus en tegen andere kiemen die nu gemakkelijk de kop op steken. Na het uitbreken van de eerste symptomen, sterven de meeste katten binnen de eerste dagen.

2. Kattenniesziekte

Kattenniesziekte wordt veroorzaakt door twee verschillende kiemen: calicivirus en herpesvirus. Deze virale aandoening wordt echter meestal gecompliceerd door bijkomende bacteriële infecties. Vooral bij jonge katten kent deze ziekte, indien ze niet behandeld wordt, frequent een dodelijke afloop ten gevolge van verzwakking. Bij volwassen katten verloopt de ziekte zelden dodelijk, niettemin zorgt ze voor grote ongemakken en een verzwakte gezondheid. Zonder behandeling duurt het makkelijk verschillende weken vooraleer ze hiervan geneest, bij sommige katten blijft de infectie zelfs continu aanwezig. Met behandeling geneest uw kat hier vrij makkelijk van, maar dikwijls steekt de ziekte enkele weken later weer de kop op. De meeste katten geraken besmet door contact met andere katten die het virus dragen. Omdat de virussen in de omgeving niet zo lang overleven, gebeurt overdracht via schoeisel en kledij in zeer beperkte mate. Binnenhuiskatten lopen dan ook weinig risico om deze ziekte op te lopen.
Zoals de naam al doet vermoeden gaan katten met deze aandoening frequent niezen ten gevolge van de virale infectie in de neus. In eerste instantie komen er hierbij druppeltjes waterig vocht vrij. Dit evolueert snel naar geelgroene etter wanneer er een bijkomende bacteriële infectie optreedt. Omdat de reukzin hierdoor sterkt vermindert, zal ook de eetlust van uw kat afnemen. In sommige gevallen blijft de infectie van de luchtwegen niet beperkt tot de neus, maar breidt deze uit naar keel, luchtpijp en longen. Meestal geraken ook de oogslijmvliezen ontstoken met een waterige uitvloei tot gevolg. In het hoornvlies (dit is het doorzichtig koepeltje op het oog waaronder men de pupil en het gekleurde regenboogvlies ziet) ontstaan soms kleine kratertjes. Dit is zeer pijnlijk waardoor de ogen worden dichtgeknepen. Bij bijkomende bacteriële infectie verandert de waterige uitvloei in etter. Bij het opdrogen van deze etter blijven de oogleden makkelijk aan elkaar kleven. Het is erg belangrijk om zulke dichtklevende ogen zo snel mogelijk te openen zoniet wordt het oog op zeer korte termijn zwaar beschadigd met blindheid tot gevolg. Uitzonderlijk ontstaan er zeer pijnlijke zweertjes in de mond met speekselvloei en moeilijk eten tot gevolg.
Net zoals bij kattenziekte zijn er onder de verwilderde kattenpopulaties regelmatig uitbraken van deze ziekte. Deze katten leven dikwijls in groep en hebben daardoor dagelijks direct contact met andere katten. Stress, slechte of zelfs geen voeding en ziekten zoals leucose, aids en fip verzwakken hun immuunsysteem waardoor ze als niet gevaccineerde kat erg vatbaar zijn voor deze aandoening.

3. Chlamydia

Chlamydia is een bacteriële aandoening van de ogen en de neus. Ze wordt dikwijls aanschouwd als onderdeel van kattenniesziekte omdat de bacterie frequent als complicatie hierbij voorkomt. Toch veroorzaakt ze niet zelden op zichzelf een infectie.
Soms zorgt ze voor een milde irritatie van de neus met lichte neusuitvloei en wat niezen tot niezen. Veel kenmerkender is echter de infectie van de oogslijmvliezen. Deze worden erg rood en kunnen zodanig opzwellen dat ze zelfs over de oogbol komen. Men merkt ook een waterige tot etterige oogvloei op en dikwijls wordt het oog dichtgeknepen als pijnuiting. De infectie begint meestal in 1 oog. In een groot aantal van de gevallen blijft het ook beperkt tot dat ene oog, bij andere katten geraakt na enige tijd ook het andere oog geïnfecteerd.
De behandeling van deze aandoening is vrij lastig. Het doen verdwijnen van de klachten gebeurt relatief makkelijk, maar de bacterie volledig uitroeien blijkt niet vanzelfsprekend te zijn. Klachten komen dan ook makkelijk terug. Men heeft de grootste kans op succes met een antibioticumkuur van 4 weken. Het is echter niet evident om een kat gedurende deze lange periode pilletjes te geven. Bovendien kan men niet garanderen dat na een behandeling van vier weken de bacterie volledig verdwenen is.

4. Leucose

Leucose is een virale infectie die op lange termijn dodelijk verloopt. Overdracht van de ziekte gebeurt voornamelijk via speeksel. Het eten uit dezelfde voederbakken en elkaar likken zijn frequente oorzaken van overdracht bij katten die vredig samenleven. Besmetting door bijtwonden gebeurt veel minder dan bij kattenaids het geval is. De ziekte wordt ook overgedragen van de moeder op de jongen, dit gebeurt reeds in de baarmoeder maar ook na de geboorte via de melk.
In tegenstelling tot het kattenaidsvirus kan het leucosevirus door de kat overwonnen worden. Hoe ouder de kat op het moment van de besmetting, hoe groter de kans dat ze in staat is het virus te elimineren. Indien het virus niet overwonnen wordt, blijft het gedurende lange tijd (zelfs tot 3 jaar) aanwezig in het lichaam zonder klachten te vertonen.
De ziekte kan op een tweetal manieren toeslaan. Door aantasting van het beenmerg wordt de productie van rode en witte bloedcellen onderdrukt. Resultaat is een verminderde afweer waardoor makkelijk bijkomende infecties zoals Fip, toxoplasmose, tandvleesontstekingen, luchtweginfecties … optreden. Het virus kan echter ook kankergezwelletjes veroorzaken op verschillende organen zoals lever, nier, milt, buikvlies
Klachten kunnen in het beginstadium van de ziekte nog vrij subtiel zijn, wanneer leucose echter verder gevorderd is ontstaat er een duidelijk ziektebeeld dat klinisch niet te onderscheiden is met kattenaids. De kat wil niet meer eten, is sterk vermagerd en is veelal sloom. Dikwijls zijn er erge infecties aanwezig ter hoogte van de mond en de luchtwegen.
Definitieve genezing is tot op heden nog niet mogelijk, maar we slagen er in de meeste gevallen in om deze katten toch nog een zeer kwalitatief leven te schenken!
Preventie gebeurt door middel van vaccinatie. Het vaccin tegen leucose geeft geen 100 % garantie. Zo is het niet werkzaam wanneer uw kat reeds besmet is met het leucosevirus. Bovendien geraken sommige katten ondanks correcte vaccinatie toch nog besmet met het virus. Omdat de vaccinatie een zeer hoge graad van bescherming geeft, wordt deze vaccin routinematig gegeven aan alle katten die rechtsreeks contact hebben met andere katten.

5. Kattenaids – FIV

Net zoals bij apen en mensen komt er bij katten een aidsvirus voor. Gelukkig is dit virus bij katten enkel besmettelijk voor soortgenoten zodat mensen deze ziekte onmogelijk kunnen overnemen van hun huisdier. Omdat het aidsvirus overgedragen wordt door bloedcontact, gebeurt dit voornamelijk door vecht- en bijtwonden. Meestal zijn niet-gecastreerde katers hiervan het slachtoffer. Door hun hoog testosterongehalte gaan ze voortdurend de grenzen van hun territorium gaan bewaken met regelmatige vechtpartijen als gevolg. Niet gesteriliseerde kattinnen kunnen ook slachtoffer worden. Tijdens het dekken zal de kater frequent in de nek bijten van de kattin en op die manier haar besmetten. Ook de jongen van een besmette kattin krijgen de ziekte reeds van voor de geboorte via de moederkoek. Of er ook overdracht gebeurt via de moedermelk en speeksel is voorlopig nog onduidelijk.
Na de besmetting zal het virus gedurende lange periode (zelfs tot 5 jaar) verborgen aanwezig blijven in het lichaam. De kat oogt gezond, maar is wel in staat om andere katten te besmetten met het aidsvirus. Wanneer de ziekte doorbreekt wordt het immuniteitsstelsel sterk onderdrukt. Er ontstaat een ziektebeeld dat klinisch niet te onderscheiden valt van leucose. De getroffen kat is mager, heeft weinig eetlust en gedraagt zich wat apathisch. Infecties ter hoogte van mond en luchtwegen zijn dikwijls aanwezig. Het onderscheid met leucose kan enkel gemaakt worden met een bloedonderzoek.

Definitieve genezing is niet mogelijk maar ook hier kunnen we deze katten in de meeste gevallen nog een zeer mooi leven aanbieden.
Een vaccin is net zoals bij mensen nog niet beschikbaar en zal de eerst komende jaren nog niet op de markt komen. Het meest doeltreffend om de ziekte te voorkomen is de katten binnenshuis te houden. Voor buitenhuiskatten is sterilisatie en castratie op jonge leeftijd zeer sterk aanbevolen en vrij doeltreffend om de ziekte te voorkomen.

6. Infectieuse buikvliesontsteking (FIP)

Via de ontlasting kunnen katten besmet geraken met een vrij onschuldig coronavirus. Dit virus veroorzaakt een milde darminfectie die eventueel gepaard gaat met lichte diarree. Bij sommige katten muteert dit onschuldig virus tot het FIP-virus. Het doorbreekt de darmbarrière en komt op deze manier in de bloedbaan terecht waarna het een algemene infectie veroorzaakt. Alhoewel een zieke kat het virus uitscheidt via speeksel, urine en ontlasting wordt de ziekte niet gemakkelijk overgedragen op soortgenoten. Het FIP-virus blijkt dan ook een weinig besmettelijk virus te zijn. Het onschuldige coronavirus (waaruit het FIP-virus ontstaat door mutatie) is daarentegen wel zeer besmettelijk.

Uit onderzoek blijkt dat de mutatie (van corona naar FIP) zich vooral voordoet bij katten met een slechte algemene conditie en / of katten die zich in een stress-situatie bevinden. Het komt dan ook frequenter voor bij buitenhuiskatten en in gezinnen waar meerdere katten worden samengehouden omdat bij deze katten zich meer conflicten voordien. Meestal betreft het jonge katten van 6 maand tot 2 jaar of net oudere katten van meer dan 10 jaar oud.

De ziekte kan zich op twee manieren uiten. In beide gevallen wordt de kat erg ziek: koorts, vermageren, eetlustverlies zijn de belangrijkste klachten. Bij de acute “natte” vorm merken we naast het plotse ziek zijn ook een vochtproductie op die zowel in buik- als borstholte kan voorkomen. Vocht in de buik heeft een afhangende peervormige buik tot gevolg. In de borstholte zorgt het voor benauwdheid aangezien er minder ruimte overblijft voor de longen. Bij de chronische “droge” vorm kunnen 1 of meerdere organen aangetast worden. Er worden rondom met FIP-virus geinfecteerde ontstekingscellen (macrofagen) etterige ontstekingshaarden (granulomen) gevormd. Dit kan zich voordien ter hoogte van de hersenen (gedragswijziging – epilepsie), ogen (uveitis), lever (geelzucht) en nieren (nierinsufficientie).

Om te ziekte voorkomen is het belangrijk dat uw kat beschikt over een goede algemene gezondheid. Verder is hygiëne van groot belang aangezien overdracht van het onschuldige coronavirus gebeurt via de stoelgang. Ook stress dient men zoveel mogelijk te vermijden. Het is dan ook aan te raden niet teveel katten samen te houden om conflicten en stress-situaties te vermijden. Een vaccin is voorhanden tegen deze ziekte, maar wordt doorgaans niet toegediend omdat ten eerste de werkzaamheid van het vaccin erg gering is en ten tweede de ziekte door het vaccin juist kan uitgelokt worden.

Ook voor FIP bestaat er geen behandeling die de ziekte volledig kan elimineren. De ziekte is bovendien moeilijker onder controle te krijgen dan Leucose of Aids.

7. Hondsdolheid (rabies)

In het wild wordt deze ziekte voornamelijk in stand gehouden door geïnfecteerde vossen. De ziekte kan op vele diersoorten worden overgedragen waaronder de mens. Overdracht van het virus gebeurt meestal door een bijtwonde, het kan echter ook overgedragen worden door contact van de slijmvliezen met besmet speeksel. Daarom dat men adviseert om dode vossen niet aan te raken. Door een dode vos aan te raken kan je als mens (en ook als kat) niet alleen besmet worden met een vrij gevaarlijke lintworm, ook hondsdolheid kan op deze manier overgedragen worden.
De ziekte verloopt in drie fasen en tast het zenuwstelsel aan. Tijdens de eerste fase kunnen gedragsveranderingen optreden. De volgende fase is de razernijfase: tijdens deze periode kan het zieke dier agressief worden en overvloedig speekselen. Op dit moment zal hij het makkelijkst andere dieren besmetten. De laatste fase is de verlammingsfase die uiteindelijk fataal wordt door het uitvallen van de ademhalingsspieren.
Er bestaat geen behandeling tegen deze dodelijke ziekte. Wel kan men vaccineren om hondsdolheid te voorkomen. Meer informatie vind je hierover in het onderwerp “ Op reis: documenten”.

8. Binnenhuis- en buitenhuiskatten

Omdat vele verwilderde en verwaarloosde katten over een sterk verzwakte gezondheid beschikken (niet volwaardige voeding, tekort aan voeding, parasieten zoals vlooien en wormen, immuniteitsverlagende ziekten zoals Leucose, Aids en FIP), zijn ze extra gevoelig voor het krijgen van kattenziekte, kattenniesziekte en chlamydia. Er doen zich dan ook zeer regelmatig uitbraken voor van deze ziekten die ervoor zorgen dat deze kattenpopulatie niet oneindig toeneemt. Om uw buitenhuiskat hiertegen te beschermen is vaccinatie een absolute vereiste. Omdat een buitenhuiskat ook contact maakt met andere katten, worden deze in onze praktijk routinematig gevaccineerd tegen leucose.
Alhoewel binnenhuiskatten geen contact maken met andere katten kunnen ze toch een aantal besmettelijke ziekten oplopen. Deze katten gaan namelijk gedurende lange tijd geen contact hebben met virussen en bacteriën waardoor hun immuniteit tegen deze kiemen volledig onbestaande is. Een gering contact met ziektekiemen volstaat op dit moment om erg ziek te worden. We raden dan ook ten sterkste aan uw binnenhuiskat te laten vaccineren tegen kattenziekte, kattenniesziekte en Chlamydia omdat deze ook via kledij en schoeisel door de mens worden binnengebracht.


Teken zijn geleedpotige dieren die behoren tot de mijten. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen: de harde of schildteken en de zachte of lederteken. In totaal bestaan er over heel de wereld honderden soorten, maar voor onze honden en katten zijn er slechts een drietal van belang.

-> Ixodes Ricinus: deze teek, die overal in België voorkomt, kan de ziekte van Lyme overdragen.
-> Dermacentor reticularis: vroeger kwam deze tekensoort in tropische en subtropische gebieden voor. Door de
opwarming van de aarde is hij echter al opgerukt naar het noorden. In België komt hij voornamelijk voor in Wallonië
en het oostelijk deel van Vlaanderen. Hij kan de bloedparasiet Babesia overbrengen. Tot nu toe zijn er nog maar
enkele gevallen gerapporteerd in Noordwest Europa, maar men verwacht dat dit de komende jaren stilaan gaat
toenemen.
-> Rhipicephalus sanguineus: deze tekensoort komt voor in Zuid-Europa en kan verschillende ziekten zoals
Babesiose, Ehrlichiose en Hepatozoönose overbrengen. Ook deze teek maakt stilaan zijn opmars naar onze streken.

1. Het leven van de teek

Deze drie tekensoorten zijn alle drie schildteken en hebben allen tijdens hun ontwikkeling drie gastheren nodig. Talrijke diersoorten kunnen als gastheer fungeren: muis, rat, hond, kat, fret, egel, hert, vos … Uit een eitje ontwikkelt zich een zespotige larve die wanneer ze op een gastheer terechtkomt zich vastbijt en volzuigt met bloed. Na enkele dagen laat ze zich vallen en ontwikkelt verder tot een 8-potige nymfe. Deze zal op haar beurt ook een gastheer opzoeken om zich te voeden met bloed. Na het loslaten ontwikkelt ze zich verder tot een volwassen 8-potige teek. Ook zij kunnen op een gastheer terechtkomen en zich tegoed doen aan een bloedmaaltijd die ze nu nodig hebben om zich voort te planten. De vrouwelijke exemplaren kunnen dan tot 2000 eitjes produceren. De ontwikkeling van eitje tot volwassen teek duurt verschillende maanden tot jaren afhankelijk van de soort.
Omdat zowel warmte als hoge luchtvochtigheid de ontwikkeling stimuleren zijn er opvallende pieken in de lente en de herfst.Omdat zowel warmte als hoge luchtvochtigheid de ontwikkeling stimuleren zijn er opvallende pieken in de lente en de herfst.In de winterperiode zijn teken in de natuur inactief en ontwikkelen ze zich niet verder. Door de steeds zachter wordende winters neemt deze inactieve periode af, bovendien kunnen ze zich nog steeds verder ontwikkelen binnenshuis. De kans op een tekenbeet is daarom in de winter wel klein maar zeker niet onbestaande.
Teken verschuilen zich in plantenrijke omgeving bestaande uit hoog gras en struiken. Ze gaan zich meestal vastbijten ter hoogte van kop, oren en hals. De beet zelf is pijnloos aangezien de teek op dat moment een verdovende stof inspuit. Na enkele uren kan er echter een lichte jeuk ontstaan. Lokaal kan de tekenbeet voor een kleine huidreactie zorgen die merkbaar is als een rode bolvormige zwelling van ongeveer 1cm groot. Soms ontstaat er een hot spot. Dit is een snel uitbreidende huidinfectie die makkelijk 10 tot 20 cm groot kan worden. Naast de huidletsels kan de teek ook een aantal ziekten overbrengen.

2. Welke ziekten kunnen teken overbrengen op onze huisdieren

2.1. Ziekte van Lyme

De veroorzakende bacterie, Borrelia burgdorferi, wordt overgedragen door de Ixodes ricinus teek. Deze teek komt overal in België voor en is te herkennen aan de anaalgroeve die voor de anaalopening loopt aan de onderzijde van het lichaam. Naar schatting zijn een 10% van de Ixodes ricinus teken drager van deze bacterie. De bacterie bevindt zich in het darmstelsel van de teek en begint pas te vermenigvuldigen na een bloedname door de teek. Overdracht van de kiem naar de gastheer ( hond, kat, mens …) gebeurt door opwerpen van de darminhoud. Er wordt aangenomen dat dit pas één tot twee dagen na de steekakt gebeuren. Sommige bronnen beweren dat dit al 8 uur na het steken gebeurt.
Als eerste symptoom ziet men rond de tekenbeet een rode uitbreidende plek. Na enige tijd verdwijnt dit en kan uw huisdier gedurende verschillende maanden tot jaren geen last hebben van de Borrelia bacterie. Plots ontstaat er echter koorts, een verminderde eetlust en krijgt uw huisdier op verschillende gewrichten een infectie (polyartritis). Ook andere organen zoals lymfevaten, hartspier, nier en hersenen kunnen geïnfecteerd worden
Indien uw huisdier rondom een tekenbeet een rode cirkelvormige zone ontwikkelt is het aangeraden uw dierenarts te contacteren om een gepaste antibioticumbehandeling toe te dienen. Op deze manier vermijd u dat uw huisdier ernstige orgaanbeschadiging oploopt.

2.2. Haemobartonella felis

Deze bacterie, die enkel voor katten gevaarlijk is, maakt stilaan zijn intrede in België. Alhoewel het merendeel van de besmettingen in Wallonië gebeurt, merken we ook in het Vlaamse landsgedeelte een stijging van het aantal gevallen. Overdracht gebeurt door bloedzuigende geleedpotigen zoals vlooien en teken. Een kattin kan echter de kiem ook overbrengen op haar jongen.
De bacterie hecht zich vast op het oppervlak van de rode bloedcellen bij de kat. Het immuunsysteem herkent deze bacterie en ruimt ze op. Hierbij wordt echter niet alleen de bacterie geneutraliseerd, ook de rode bloedcel wordt vernietigd. Dit resulteert in bloedarmoede met soms geelzucht. De getroffen kat gedraagt zich abnormaal kalm en is sloom. Behandeling bestaat uit een lange antibioticumkuur. Bij ernstige gevallen worden corticoiden bijgegeven om het immuunsysteem,dat de rode bloedcellen vernietigt, stil te leggen.

2.3. Babesia canis

Deze eencellige bloedparasiet veroorzaakt de ziekte babesiose, die ook wel piroplasmose wordt genoemd. Overdracht gebeurt door een Dermacentor reticularis of Rhipicephalus sanguineus teek. Oorspronkelijk was het dan ook een “vakantieziekte” die men enkel zag bij honden die verbleven hadden in tropische of subtropische gebieden zoals de Middellandse zee. Sinds 2004 zijn er echter ook al ziekte-uitbraken aangetoond bij honden in Noordwest Europa, die voorafgaandelijk nooit op reis zijn geweest.
De parasiet nestelt zich in de rode bloedcellen waarin hij zich gaat vermenigvuldigen. Dit resulteert in het stukspringen van de rode bloedcel met bloedarmoede tot gevolg. Andere klachten zijn gebrek aan eetlust, koorts, sloom, snelle pols en versnelde ademhaling. Eventueel bemerkt men ook geelzucht. Deze klachten komen 10-21 dagen na de besmetting reeds tot uiting.
Men kan de ziekte vrij gemakkelijk aantonen via een bloeduitstrijkje waarop met een speciale kleuring de parasiet wordt aangetoond in de rode bloedcellen. Hierop kan een behandeling gestart worden om te parasiet te elimineren. Het is echter mogelijk dat de parasiet ondanks behandeling in het lichaam aanwezig blijft en zich verschuilt. De ziekte kan dan terug oplaaien als de immuniteit van de gastheer verzwakt.

In enkele Europese landen is een vaccin beschikbaar tegen deze parasiet. Door deze vaccin kan uw hond nog wel ziek worden, maar dat zal minder ernstig zijn en tevens verloopt het herstel merkelijk vlotter. In België is er voorlopig geen vaccin voorhanden. Belangrijkste preventieve maatregel blijft dan ook het voorkomen van tekenbeten, wat het best gebeurt met een product dat een sterke tekenwerende werking heeft.

2.4.Ehrlichia canis

Deze bloedparasiet die zich gaat nestelen in bepaalde witte bloedcellen (monocyten) wordt overgebracht door de Rhipicephalus sanguineus teek. De ziekte kan ofwel acuut doorbreken binnen de 3 weken na een tekenbeet, ofwel kan hij tot 5 jaar lang zonder klachten in het lichaam verscholen blijven om dan over te gaan in de chronische vorm.
Honden met een acuut optreden van Ehrlichia hebben koorts, weinig eetlust, gewichtsverlies, opzetting van de lymfeknopen en mogelijks puntbloedingen. Dit kan tot vier weken duren waarna de ziekte overgaat in de chronische vorm. Naast het verder vermageren, sloom zijn en de opzetting van lymfeknopen ziet men bij deze chronische vorm ook bleke slijmvliezen en het makkelijk bloeden veelal ter hoogte van de neus. Verschillende organen zoals ogen, hersenen, hart, longen en gewrichten kunnen aangetast worden.
Bij honden waarbij de parasiet gedurende lange tijd verscholen aanwezig blijft ziet men soms dat deze hond er zelf in slaagt de parasiet te overwinnen. In de meeste gevallen gaat de hond echter over in de chronische vorm.
De behandeling bestaat uit een antibioticumkuur die kan oplopen tot 4 weken. Hoe sneller de therapie wordt gestart, hoe groter de kans op herstel. Bij honden die lijden aan de chronische vorm is het zelfs moeilijk de parasiet volledig weg te krijgen.

2.5. Hepatozoon canis

Ook deze parasiet wordt overgedragen door een beet van een Rhipicephalus sanguineus teek. In eerste instantie nestelt hij zich in de bloedvatwanden van lever, milt, spier, long en beenmerg om zich daarna verder te ontwikkelen in de witte bloedcellen van de hond. Bij de meeste honden verloopt deze infectie zonder klachten. Bij jonge honden en bij honden met een verzwakte immuniteit kunnen wel klachten optreden zoals koorts, vermageren, geen eetlust, sloom, bloedarmoede en bloederige diarree. Deze klachten kunnen zelfs zonder behandeling verdwijnen maar steken daarna weer terug de kop. Met behandeling krijgt men de hond er vrij snel terug bovenop, maar de parasiet volledig uit het lichaam krijgen blijkt niet mogelijk. Daarom kan uw huisdier vooral op momenten van verminderde immuniteit terug
hervallen.

3. Preventie van ziekten door teken overgedragen

Om het risico op al deze ziekten sterk te beperken zijn er aantal preventieve maatregelen.

1/ Vermijd plaatsen waar teken voorkomen: hoog gras en struiken zijn de lievelingsplaatsen van deze kleine mijten.
2/ Bescherm uw huisdier met behulp van een goede anti-tekenband of anti-teek spot-on (druppels in de hals). Je neemt
het best een product dat zowel een tekenwerend als tekendodend effect heeft. Door een goede tekenwerende
werking gaat een teek nadat hij terechtkomt op uw huisdier zich snel laten vallen nog voor hij gestoken heeft. Een
enkele teek slaagt erin zich toch vast te bijten. Door het tekendodend effect zal hij echter niet lang overleven en
veeleer sterven vooraleer hij de bacterie kan overdragen. Een gestorven teek verschrompelt stilaan en blijft
makkelijk nog enkele dagen hangen.

Gebruik nooit verdovende middelen zoals alcohol, petroleum, ether om de teek bewusteloos te maken. Als schrikreactie kan hij hierop darminhoud opwerpen en alsnog uw huisdier besmetten. Het gebruik van een tekenhaakje is aan te raden. Met een tekenpincet kan men de teek wel gemakkelijker verwijderen, maar bij verkeerd gebruik kan men per ongeluk darminhoud doorheen het steekapparaat persen en de kiem overbrengen. Men dient de teek met een draaiende beweging te verwijderen. Door 2 volledige omwentelingen naar links te draaien is de teek steeds volledig verwijderd. Indien men de teek eruit trekt, kan het steekapparaat, poten en / of de kop blijven zitten met een lokale ontstekingsreactie tot gevolg.

4. Vlooien

Vlooien zijn kleine vleugelloze insecten die parasiteren op verschillende dieren. De hondenvlo die klein en bruin van kleur is komt enkel voor op de hond. De kattenvlo daarentegen is groter en zwart van kleur en kan ook voorkomen op de hond. In sommige gevallen gaat deze kattenvlo ook op de armen en benen van mensen bloed zuigen.

4.1. Het leven van de vlo

Een volwassen vlo legt tot tientallen eitjes per dag. Deze eitjes komen grotendeels in de omgeving terecht en ontwikkelen zich na enkele dagen tot microscopische kleine larven. Deze piepkleine larven verschuilen zich in donkere plekken ( zoals spleetjes en kieren binnenshuis). Daar gaan ze zich voeden met huidschilfers. Omdat de larven stevige weerhaakjes hebben, kunnen ze zich vastklemmen en zijn ze zodoende met een stofzuiger niet te verwijderen. Na enkele weken verpoppen de larven. Deze pop blijft gedurende verschillende weken tot maanden liggen totdat onder invloed van trillingen en warmte (vb. naderend huisdier) een volwassen vlo uit de cocon kruipt. Van de volwassen vlooien bevindt zich 10 % op de dieren, 90% echter bevindt zich in de omgeving zoals binnenshuis. Omdat de ontwikkeling van eitje naar volwassen vlo sneller verloopt bij stijgende temperaturen zien we vooral vlooienplagen in de zomer en herfstperiode. Ook in de winter ontwikkelen vlooien zich verder, dit gebeurt dan hoofdzakelijk binnenshuis.

4.2. Gevolgen voor uw huisdier van een vlooieninfestatie

In milde gevallen blijven bij de meeste honden de klachten beperkt tot een lokale jeukreactie bij een vlooienbeet. Sommige honden reageren echter allergisch op het speeksel van vlooien. Zij vertonen dan korstige letsels en jeuk vnl op de rugzijde. Aangezien 1 vlooienbeet per week volstaat om continu last te hebben, vindt men bij vlooienallergieën dikwijls bijna of geen vlooien terug in de vacht. Naast het veroorzaken van huidklachten kan een vlo bij uw huisdier ook lintwormen overbrengen. Dit gebeurt door het oplikken van de vlo die als tussengastheer optreedt van de lintworm. Bij erge gevallen kunnen vlooien aanleiding geven tot bloedarmoede, verzwakking en zelfs sterfte.

4.3. Hoe kan je vlooien aantonen

Vlooien aantonen is niet altijd evident, zeker wanneer er een beperkt aantal vlooien aanwezig zijn op uw huisdier of wanneer uw huisdier een donkere, dichte vacht heeft. Vlooien zijn lichtschuwe dieren die zich tussen de haren van een dierenvacht vliegensvlug weten te verplaatsen. Wanneer u dus de haren uit elkaar strijkt, valt er licht binnenin de vacht en vluchten de vlooien weg. Daarom is het makkelijker om vlooien aan te tonen door na te kijken of er zich vlooienuitwerpselen bevinden in uw huisdier zijn vacht. Men kan met behulp van een vlooienkam eens grondig borstelen. Het stof dat men hiermee bekomt schudt men uit op een wit blad papier. Op deze manier kan men vrij makkelijk de kleine kommavormige zwarte uitwerpselen zien. Indien men twijfels heeft kan men een verdachte korrel op een nat watje liggen en lichtjes beginnen wrijven over de korrel. Wanneer men nu een rode schijn ziet optreden rondom de korrel, weet men dat dit een vlooienuitwerpsel (bestaande uit verteerd bloed) is. Indien men niet beschikt over een vlooienkam, kan men zijn huisdier laten rechtstaan op de achterste poten boven een wit blad. Door nu stevig over de rug te wrijven, vallen eventuele uitwerpselen op dit blad.

4.4. Behandelen en voorkomen van vlooien

Om vlooien te voorkomen of te bestrijden bestaan er verschillende producten met een verschillende werking.

Ten eerste vindt men halsbanden die gedurende verschillende maanden werkzaam zijn tegen teken en vlooien. Deze zijn echter niet aan te raden bij katten omdat het wel eens gebeurt dat katten met de band ergens blijven achter haken en zich zodoende “ophangen”. Naast de halsbanden bestaan er ook een spot-on. Dit produkt moet meestal maandelijks in de hals worden gedruppeld. Omdat sommige katten niet makkelijk te behandelen zijn met deze pipetjes, bestaat er ook een anti-vlo inspuiting. Deze dient om de 6 maand herhaald te worden.
Als preventieve behandeling volstaat het een produkt te kiezen dat enkele volwassen vlooien doodt. Wanneer er echter reeds vlooien aanwezig zijn, kiest men best een produkt dat zowel de volwassen vlooien als de eitjes en larven binnenshuis bestrijdt. Voor allergische dieren kiest men eveneens voor een produkt dat de verschillende stadia van een vlo dood, bovendien dient het een product te zijn dat in staat is de vlo te doden vooraleer ze uw huisdier gestoken heeft.


Wanneer u met uw huisdier op reis vertrekt moet u eerst en voor al in orde zijn met een aantal wettelijke verplichtingen. Zo moet hij beschikken over een Europees Paspoort, gevaccineerd zijn tegen hondsdolheid, gezond verklaard worden om op reis te kunnen gaan en geidentificeerd zijn door middel van een chip of tatoeage. Dit staat allemaal beschreven in het topic “ Op reis: documenten”.
Buiten deze wettelijke verplichtingen is het zeer sterk aan te raden uw huisdier preventief te behandelen tegen een volgende levensgevaarlijke besmettelijke ziekten:
– Hartwormen.
– Leishmania.
– Door teken overdraagbare ziekten: Babesia, Ehrlichia, Hepatozoön, Hemobartonella.

1. Hartworm (Dirofilaria immitis)

Deze worm komt momenteel vnl. voor in landen rondom de Middellandse Zee: Portugal, Spanje, Frankrijk, Italië, Griekenland, Ex-Joegoslavië en Albanië. In sommige Oost-Europese landen die een subtropisch Middellands zeeklimaat hebben is deze parasiet ook terug te vinden. Door de opwarming van de aarde merkt men dat het risicogebied zich steeds meer naar de noordelijk gelegen landen uitbreidt. Zo komen hartwormen in Frankrijk al voor tot de lijn die Parijs met het Meer van Genève verbindt.
In risicogebieden zijn honden dikwijls besmet met hartwormlarven die zich via de bloedbaan doorheen het lichaam bewegen. Een mug die bij deze hond bloed zuigt, neemt op deze manier de larve (microfilaria) op en kan de larve overbrengen naar een andere hond waar ze opnieuw bloed gaat zuigen. De larve groeit binnen enkele maanden uit tot een volwassen worm van een 20 tal cm. Deze gaat zich huisvesten in de rechterhartkamer en de longslagaders waar ze door beschadiging van de wanden ontstekingsreacties veroorzaakt. Ten gevolge van deze ontstekingsreactie en mede door het volume dat deze wormen innemen zal het hart minder goed werken. De volwassen wormen planten zich voort in het hart en geven opnieuw aanleiding tot larven die pas na lange tijd (tot 2.5 jaar) volwassen worden.

Deze ziekte verloopt erg traag omdat enerzijds de voortplantingscyclus van de hartworm erg traag verloopt en anderzijds er minimaal een 50 tal volwassen wormen nodig zijn om klachten te krijgen. Uw hond wordt dan ook slechts enkele jaren na de reis het slachtoffer van hartwormziekte. Ook katten kunnen besmet worden met de hartworm, maar zij blijken veel minder gevoelig te zijn. Men vermoedt dat ze door een sterkere immuunreactie in staat zijn de hartwormen te doden
De klachten beginnen erg vaag en worden stilaan erger. Het begint met een occasionele hoest en een verminderde uithouding. Later gaat uw hond vermageren, krijgt hij ademhalingsmoeilijkheden, een opgezwollen lever en vocht in de buik. Het behandelen van deze ziekte is niet zonder gevaar. Bij gebruik van hartwormdodende medicatie zullen de volwassen wormen die 20 cm groot zijn en zich met 50 tot 250 in het hart bevinden massaal afsterven. Hierbij komen massaal veel giftige stoffen vrij die uw huisdier in shock kunnen brengen. Bovendien worden deze dode wormen of stukjes dode wormen met de bloedbaan meegevoerd en kunnen ze de bloedtoevoer naar organen of orgaandelen belemmeren waardoor deze geheel of gedeeltelijk afsterven. Dit noemt men een hartwormembolie! Het is dan ook veiliger om met een chirurgische ingreep zoveel mogelijk volwassen wormen levend te verwijderen. Na de ingreep wordt dan hartwormdodende medicatie gegeven om eventueel resterende volwassen wormen en de aanwezige larven te doden.
Het voorkomen van deze ziekte is dan ook sterk aan te raden. Hiervoor bestaan er verschillende mogelijkheden. Met bepaalde ontwormingspilletjes worden niet alleen de courant voorkomende maagdarmwormen gedoor ook de larven van de hartworm worden hiermee geëlimineerd. Men kan ook kiezen voor een spot-on (pipetje met vloeistof dat in de hals wordt leeggedruppeld) die naast een anti-vlo werking ook de hartwormlarven bestrijdt.

2. Leishmania

Deze eencellige parasiet wordt overgedragen door het zandvliegje (Phlebotomus). Dit vliegje (wat eigenlijk een klein mugje is) leeft voornamelijk rondom de Middellandse zee en is vooral actief bij zonsopgang en zonsondergang. Bij een bloedname bij uw hond zal het mugje eerst speeksel injecteren met een antistollingsmiddel. Op deze manier kan het probleemloos bloed opzuigen. Het speeksel kan echter een Leishmania parasiet bevatten en zodoende uw huisdier besmetten. In eerste instantie gaat de parasiet zich inkapselen in het beenmerg, lever, milt en / of lymfeknopen. Hier kan hij jarenlang zich inactief verschuilen. De hond die nu drager is van Leishmania heeft geen klachten. Via een bloedonderzoek kan men de ziekte tevens niet aantonen. Op het ogenblik de immuniteit van de gastheer verzwakt (ouderdom, stress, …) slaat de parasiet toe.

Omdat de symptomen van dier tot dier zeer sterk variëren, er bovendien weinig typische klachten zijn en de ziekte hier zelden voorkomt is het diagnosticeren van Leishmania niet evident. Naast tekens van algemeen ziek zijn zoals: lusteloos, vermageren, veel slapen, koorts kunnen er ook orgaanspecifieke klachten optreden:

Ooginfecties
Neusbloedingen
Chronisch braken en diarree
Nier- en leverfalen
Lange broze nagels
Bleke slijmvliezen door bloedarmoede
Huidklachten zoals dunnere vacht, kale plekken, haarverlies rondom ogen (“bril”), huidinfecties, infectie op oorranden.
Grote grijze schilfers zijn eigenlijk de enige duidelijke indicatie voor Leishmania.

Door middel van een bloedonderzoek kan men antistoffen tegen Leishmania aantonen. Dit kan echter in het beginstadium van de ziekte nog vals negatief zijn.
Als behandeling start geeft men gedurende 6 maand allopurinol. Dit medicament gaat de parasiet niet doden maar wel onderdrukken. Leishmania blijft dus ingekapseld aanwezig in het lichaam van uw hond. Wanneer de immuniteit vermindert, kan de parasiet dus opnieuw toeslaan.
Bijkomend worden gedurende een 30 tal dagen injecties Glucantime gegeven op voorwaarde lever en nierwerking niet verminderd zijn. Met behulp van dit medicament gaat men de kans op hervallen sterk verminderen.
Preventief bestaan er halsbanden of spot-ons die een afwerend effect hebben op phlebotomen. Bovendien wordt aangeraden uw huisdier bij zonsopgang en zonsondergang binnenshuis te houden.

3. Ziekten door teken overgedragen.

Meer uitleg over Babesia, Ehrlichia, Hepatozoön en Hemobartonella vindt u in het topic “anti-vlo en anti-teek behandeling.

1. Wat zijn de voordelen van een sterilisatie bij de teef

1.1. Loopsheid

Een teef wordt gemiddeld 2 x per jaar (om de 6 maanden) loops. Bij sommige is dit zelfs 3 x per jaar, bij andere gebeurt het slechts 1 maal per jaar. Het tijdstip van de eerste loopsheid valt meestal rond de achtste levensmaand. In een aantal gevallen verloopt dit zo onopvallend dat men als eigenaar de eerste loopsheid niet opmerkt. Anderzijds zijn er ook teven die pas na twee jaar voor het eerst loops worden. Men hoeft dus niet dadelijk te panikeren wanneer een jonge teef nog niet loops geweest is. Het loops zijn gaat steeds gepaard met bloedverlies wat zo’n twee à drie weken aanhoudt. Tijdens deze periode is ze enorm aantrekkelijk voor reuen, die dit zelfs van op enkele kilometers kunnen ruiken. Door te steriliseren wordt uw teef niet meer loops.

1.2. Dracht

Wanneer een teef succesvol gedekt wordt tijdens de loopsheid, wordt ze drachtig. Deze dracht duurt gemiddeld 62 dagen maar kan variëren van 57 –73 dagen. Kleine hondjes hebben over het algemeen kleinere nestjes van een viertal pups, grote honden hebben makkelijk nestjes van 8 en zelfs meer pups

1.3.Schijndracht

In de 2 maanden die volgen na de loopsheid produceert ook een niet drachtige teef zwangerschapshormoon (progesteron). Wanneer de productie van dit hormoon plotseling daalt (wat bij een drachtige teef gebeurt net voor het werpen), zal de aanmaak van prolactine toenemen. Dit hormoon stimuleert de melkklierontwikkeling en de melkproductie. Het lichaam van een niet drachtige teef gedraagt zich dus na de loopsheid alsof het drachtig is. Wanneer deze “dracht” afgelopen is, komt dan de melkproductie op gang om de jongen te zogen. Bovendien krijgt de teef last van haar moedergevoelens. Ze gaat putten graven in de tuin, sterk reageren op speeltjes die piepende geluiden maken, met voorwerpen in de muil rondlopen en deze aanzien als pups…

De reden dat dit gebeurt bij een niet drachtige teef, stamt nog uit de tijd hun voorouders in roedels leefden. De meest dominante en dus sterkste vrouwtjes uit de groep werden uitverkoren om jongen voor te brengen. Omdat deze vrouwtjes ook het meest geschikt zijn om naar eten te gaan zoeken (jagen) staan ze voor een probleem. Ze staan dan hun jongen af aan ondergeschikte teven die door hun schijndracht melk produceren en moedergevoelens krijgen. Ondertussen kunnen de dominante vrouwtjes op jacht gaan en de roedel voorzien van eten.
Een schijndrachtige teef kan zich wispelturig gedragen. Ze gaat meer of juist minder gaan eten en drinken, bovendien voelen een aantal teven zich ongemakkelijk en gedragen ze zich onrustig. Door te steriliseren kan uw teef niet meer schijndrachtig worden.

1.4. Baarmoederontsteking (pyometra)

Onder invloed van het zwangerschapshormoon progesteron gaat het baarmoederslijmvlies meer slijm produceren en opzwellen. Dit gebeurt bij elke teef in de 2 maanden die volgen na de loopsheid. Wanneer nu een bacterie vanuit de vagina de baarmoeder bereikt ontstaat een bacteriële baarmoederontsteking. Hierbij worden grote hoeveelheden etter geproduceerd waardoor de baarmoeder vergroot tot soms zelfs diameters van 15cm bij grote hondenrassen. In het geval de baarmoederhals een beetje openstaat, gaat de teef via de vulva (plasopening) etter verliezen. Dit wordt dikwijls verkeerd geïnterpreteerd en aanschouwd als een loopsheid door de eigenaar. Wanneer de baarmoederhals gesloten blijft, stapelt de etter zich op in de baarmoeder. In deze situatie zijn de teven doorgaans erg ziek. Een baarmoederonsteking gaat gepaard met koorts, weinig eetlust, sloomheid, veel drinken, braken, eventueel etterverlies via vulva en een opgezwollen buik. Je kan een baarmoederontsteking behandelen met medicatie, maar het risico op herval na de volgende loopsheid is relatief groot. Daarom is het aangewezen de baarmoeder en eierstokken chirurgisch te verwijderen.
Baarmoederontstekingen komen bij honden frequent voor. Heel wat niet-gesteriliseerde teven krijgen in de loop van hun leven te kampen met deze bacteriële infectie. Door uw teef te steriliseren kan ze geen baarmoederontsteking meer oplopen.

1.5. Tumoren van het geslachtsapparaat

Tumoren aan de eierstokken (kwaadaardig in 40% van de gevallen) komen bij honden niet frequent voor. Meestal worden deze gezwellen niet opgemerkt tenzij ze door hun grootte gaan duwen op andere organen. Soms produceert dit gezwel vrouwelijke of zelfs mannelijke hormonen waardoor er een aantal klachten kunnen ontstaan zoals vergroting van de tepels, continu loops zijn en het verschijnen van kale plekken op de huid. Omdat bij gesteriliseerde teven de eierstokken steeds worden weggenomen, kan deze kanker bij hen niet meer voorkomen.

1.6. Baarmoederkanker

Baarmoederkanker is net zoals eierstokkanker een niet frequent voorkomend gezwel bij de hond. 90 % van de gezwellen is goedaardig. Zelden geeft het aanleiding tot klachten al kunnen vaginaal verlies, baarmoederontsteking en problemen door druk op naburige organen wel voorkomen. Dit gezwel komt hoofdzakelijk voor bij niet-gesteriliseerde teven. Omdat bij een sterilisatie niet altijd de baarmoeder wordt weggenomen, kunnen sommige teven ondanks sterilisatie dit gezwel ontwikkelen. Het risico is echter wel sterk verminderd door de ingreep.

1.7. Vaginale en vulvaire gezwellen

Deze meestal goedaardige gezwellen (80%) komen bij de teef frequenter voor. Het zijn gesteelde gezwellen met een glad oppervlak die in een aantal gevallen naar buiten treden via de vulva (plasopening). Ze veroorzaken plasmoeilijkheden, bloed- en vochtverlies en lokale irritatie met veelvuldig likken tot gevolg. Omdat deze gezwellen groeien onder hormonale invloed verlaagt sterilisatie het optreden alsook de groei van deze gezwellen zodat het risico hierop bijna herleid wordt tot nul.

1.8. Melkkliertumoren

Dit zijn één van de meestevoorkomende tumoren bij honden. In de helft van de gevallen betreft het een goedaardig gezwel. Dit wil zeggen dat het gezwel niet uitzaait naar de regionale lymfeknopen en naar de inwendige organen. Sterfte komt dan ook niet voor ten gevolge van dit goedaardig gezwel. Het kan daarentegen wel voor flinke ongemakken zorgen aangezien ze soms vrij groot kunnen worden en bovendien verzwering en infectie van de bovenliggende huid kunnen veroorzaken. In de andere helft van de gevallen zijn het kwaadaardige gezwellen. Deze kunnen net zoals goedaardige gezwellen zorgen voor lokale ongemakken door hun grootte en door verzwering en infectie van de huid. Daarenboven kunnen kwaadaardige cellen uit dit gezwel loskomen en verhuizen naar de regionale lymfeknopen en inwendige organen zoals de longen. Ze gaan dan ook op deze plaatsen uitgroeien tot nieuwe gezwellen (uitzaaiingen). Sterfte kan hierbij voorkomen door ademhalingsmoeilijkheden (bij vele en uitgebreide uitzaaiingen op de longen) of door verzwakking (tumoren vragen veel energie van het lichaam waardoor uw huisdier sterk vermagert en verzwakt).
Wanneer uw huisdier een gezwel heeft ter hoogte van de melkklieren wordt er eerst een cytologisch onderzoek verricht. Door middel van een punctie (opzuigen van enkele cellen met behulp van naald en spuit) kunnen we de cellen uit het gezwel bekijken. Hiermee kunnen we het onderscheid maken tussen een infectie, bloeduitstorting of een tumoraal proces. Bij een tumoraal proces kunnen we bovendien inschatten of het een goed- of kwaadaardig gezwel is. Omdat bij een punctie maar een beperkt aantal cellen aanwezig zijn en deze bovendien uit hun onderling verband worden getrokken, is deze analyse niet 100% betrouwbaar. Als volgende stap wordt het gezwel chirurgisch verwijderd. Tijdens deze ingreep worden alle melkklierpaketten langs de aangetaste kant verwijderd. Dit heeft een dubbel voordeel. Ten eerste worden op deze manier voor het oog onzichtbare uitzaaiingen in nabijgelegen melkklierpaketten verwijderd. Ten tweede kunnen zich later aan deze zijde geen nieuwe gezwellen meer gaan ontwikkelen. Nadat het gezwel is weggesneden wordt het opgestuurd naar een gespecialiseerd labo. Hier worden coupes (zoals sneetjes uit een bol kaas) gemaakt die men daarna microscopisch bekijkt. De cellen behouden hun onderling verband en zijn daarenboven veel talrijker aanwezig waardoor men zeer nauwkeurig de graad van goed- of kwaadaardigheid kan bepalen.
Om hele deze problematiek te voorkomen kan men de teef op jonge leeftijd steriliseren. Hoe jonger men steriliseert, hoe kleiner de kans er op latere leeftijd melkklierkanker ontstaat. Onderzoek heeft aangetoond dat bij sterilisatie voor de 1ste loopsheid de kans op een kwaadaardig melkkliergezwel 2000 x minder is. Tussen de 1ste en de 2de loopsheid is er 12 x minder kans en na de 2de loopsheid daalt het risico 4 keer. Wanneer er nog later gesteriliseerd wordt is er geen verminderd risico op het optreden van kwaadaardige melkkliergezwellen. Wel zal de groeisnelheid en het uitzaaiingstempo merkelijk trager verlopen. Hierdoor wordt de kans groter dat men met een chirurgisch ingrijpen alle kwaadaardige cellen kan verwijderen voordat er uitzaaiingen zijn opgetreden.
Ook voor de ontwikkeling van goedaardige gezwellen ziet men een gelijkaardige tendens. Alleen merkt men bij sterilisatie na de 2de loopsheid nog steeds een verminderd voorkomen van goedaardige gezwellen.

1.9. Suikerziekte (Diabetes mellitus)

Telkens een teefje loops is geweest, gaan de eierstokken gedurende enkele weken progesteron (zwangerschapshormoon) produceren. Dit progesteron is verantwoordelijk voor insulineresistentie. Het blokkeert als het ware de werking van insuline, het hormoon dat de suikerspiegel stabiliseert. Als gevolg hiervan moet de alvleesklier meer insuline produceren om het suikergehalte op een normaal peil te houden. Wanneer echter de behoefte aan insuline groter wordt dan hetgeen de alvleesklier kan produceren ontstaat suikerziekte. Omdat bij een gesteriliseerde teef geen zwangerschapshormoon meer wordt aangemaakt is er bijgevolg een zeer verminderd risico op het ontstaan van suikerziekte.

2. Welke nevenwerkingen kunnen optreden na een sterilisatie

Obesitas (zwaarlijvigheid): Omdat na de sterilisatie het basaal metabolisme afneemt, zal uw teef tot 20% minder calorieën nodig hebben. Daarom is het aan te raden na een sterilisatie over te schakelen naar een voeding met verminderd caloriegehalte. Bovendien gaat men best dagelijks een vaste hoeveelheid voeding geven en vermijdt men het geven van tussendoortjes. Door regelmatig de teef op haar gewicht te controleren kan men tijdig de hoeveelheid voeding aanpassen. Vermagert uw hond, dan mag men wat extra voeding geven. Dit kan het geval zijn in de wintermaanden. Verdikt uw hond, dan dient men de hoeveelheid voeding wat af te bouwen.

Verminderde activiteit: dit neveneffect wordt door vele mensen aangehaald maar is eigenlijk geen nadelig effect van de sterilisatie. Eigenaars die op correcte wijze hun huisdier voederen behouden een slanke hond die even actief blijft.

Vachtverandering: bij langharige honden kan de vachtstructuur wijzigen, al gebeurt dit niet frequent.

Incontinentie: bij grote hondenrassen kan de blaasuitgang verzwakken door het verdwijnen van de oestrogenen na sterilisatie. Dit gaat gepaard met verlies van druppeltjes urine. Dit komt meestal voor op latere leeftijd en is makkelijk te behandelen met een lage dosis oestrogenen.

3. Wanneer wordt de teef het best gesteriliseerd.

Vanaf de leeftijd van zes maanden kan deze chirurgische ingreep uitgevoerd worden. Men hoort dikwijls tegenstrijdige stellingen over het ideale tijdstip. Volgens de ene moet het gebeuren voor de 1ste loopsheid, volgens de andere na de 1ste loopsheid en volgens sommige moeten ze zelfs eerst een nestje hebben gehad.

Steriliseren voor de eerste loopsheid biedt enkele voordelen omdat

1/ enkel de eierstokken worden verwijderd wat een kleinere ingreep betekent. Indien de teef reeds loops is geweest is het beter zowel eierstokken als baarmoeder (omwille van een verhoogd risico op tumoren) weg te nemen. Hiervoor is een grotere buiksnede nodig en duurt de operatie langer.

2/ het risico op een kwaadaardig melkkliergezwel veel kleiner is bij vroegtijdige sterilisatie. Er komen namelijk ongeveer 2000 x minder kwaadaardige melkkliertumoren voor bij teven gesteriliseerd voor de eerste loopsheid in vergelijking met teven gesteriliseerd na de eerste loopsheid

Omdat het optreden van incontinentie meer zou voorkomen bij teven die voor de eerste loopsheid worden gesteriliseerd, raden sommigen aan te wachten met de chirurgische ingreep tot na de eerste loopsheid. In de praktijk is er echter geen opvallend verschil tussen beide groepen. Daarom opteren wij voor sterilisatie voor de eerste loopsheid.

4. Wat zijn de voordelen van een castratie bij een reu

4.1. Verminderen van agressie en dominantie

Sommige pups hebben de neiging om zich dominant op te stellen en trachten op te klimmen in de rangorde. Wanneer u als eigenaar niet sterk genoeg in de schoenen staat, kan de pup zich boven de eigenaar beginnen plaatsen. Wanneer op dit ogenblik de eigenaar iets doet wat de hond niet wenst (vb. hem strelen terwijl hij rust) kan de hond hierop agressief reageren. Om dit probleem op te lossen is het aan te raden de reu zo snel mogelijk te castreren. Hoe langer men hiermee wacht, hoe meer het gedrag ingeprent wordt in de hersenen en hoe moeilijker het zal af te leren zijn. In een aantal gevallen zal men de castratie moeten combineren met gedragstherapie.

4.2. Verminderen van het weglopen

Reuen kunnen tot op enkele kilometers afstand een loopse teef ruiken. Sommige onder hen hebben een enorme voortplantingsdrang en zullen op dit moment uitbreken om hun taak te volbrengen. Door een castratie verdwijnt het mannelijk hormoon testosteron en zal het uitbreken ook stoppen. Men dient er wel rekening mee te houden dat niet elke reu die uitbreekt, dit doet om op zoek te gaan naar een loopse teef.

5. Wat zijn de nadelen van een castratie bij de reu

Obesitas: net zoals bij de teef treedt er bij een gecastreerde reu een daling van het metabolisme op, waardoor ze per dag minder calorieën nodig hebben. Het overschakelen op een aangepaste voeding, het geven van een vaste portie per dag en het regelmatig controleren van het gewicht zijn dus ook bij de reu nodig om hem in topconditie te houden.

Verminderde activiteit: na de castratie gaan een aantal reuen rustiger worden. Dit is echter geen algemene regel. Reuen die door overvoedering te zwaar worden na de castratie gaan ten gevolgde van de zwaarlijvigheid wel kalmer worden.

6. Wanneer dient een castratie te gebeuren

Dit dient zo snel mogelijk na het optreden van dominantie, agressie of wegloopgedrag te gebeuren. Hoe sneller de ingreep gebeurt, hoe groter de kans op succes. 


Huisdieren gaan veel gemakkelijker dan mensen besmet geraken met wormen. Omdat deze zowel voor uw huisdier als voor uzelf schadelijk kunnen zijn is het aangeraden hem / haar regelmatig te ontwormen.

1. Met welk product dien ik te ontwormen

Er bestaan tegenwoordig duizend en één ontwormingsmiddelen zodat er keuze te over is om te zoeken naar het product dat aan jouw huisdier het makkelijkst is om te geven. Er zijn een aantal factoren waar je rekening mee dient te houden: toedieningswijze, frequentie van toediening, werkingsspectrum.

1.1. Honden

Voor honden heb je de keuze tussen pasta’s, smakelijke en gewone ontwormingstabletten.
Over het algemeen kan men stellen dat de pasta’s en smakelijke ontwormingstabletten wel gemakkelijker zijn om toe te dienen, maar dat ze dikwijls 2 of drie dagen na elkaar moeten gegeven worden. Dikwijls zijn ze ook niet werkzaam tegen alle soorten van wormen. We gebruiken ze voornamelijk bij puppies omwille van het makkelijker toedienen en het feit dat puppies meestal enkel ontworming nodig hebben tegen spoelwormen.
De gewone ontwormingstabletten hebben als nadeel dat ze iets moeilijker zijn toe te dienen. Je moet ze achteraan in de muil stoppen of verstoppen in een stukje vlees vooraleer uw viervoeter ze opeet. Het grote voordeel is dat je ze slechts 1 maal per ontwormingsbeurt moet toedienen, ze bovendien tegen alle soorten wormen werkzaam zijn en goedkoper uitkomen dan de andere methoden.

1.2. Katten

Voor katten bestaan er een drietal vormen van ontworming: pasta, tabletten en pipetjes.
De pasta is net zoals bij honden makkelijk om toe te dienen en moet slechts 1 maal per ontwormingsbeurt worden gegeven. Omdat deze enkel effectief is tegen spoelwormen beperken we zijn gebruik dan ook tot kittens die nog niet op jacht gaan.
Voor grotere katten heb je de keuze tussen tabletten die de kat moet opeten of pipetjes die je in de hals op de huid laat leegdruppelen. Beide zijn werkzaam tegen alle soorten van wormen en dienen slechts 1 maal per ontwormingsbeurt te worden toegediend. De pipetjes winnen steeds meer aan populariteit omdat op deze manier een gevecht met de kat vermeden wordt.

2. Om de hoeveel tijd moet de ontworming gegeven worden?

Dit is eigenlijk afhankelijk van de leeftijd van uw huisdier en van zijn levenswijze.
Bij jonge dieren dient er zeer frequent ontwormd te worden. Puppies en kittens worden besmet met spoelwormlarven nog voor ze geboren worden. Er gebeurt namelijk een overdracht van larven via de moederkoek (placenta). Ook na de geboorte verhuizen er via de melk spoelwormlarven van de moeder naar de jongen. Deze larven migreren doorheen het lichaam en komen vroeg of laat in de darmen terecht waar ze volwassen worden en zich gaan voortplanten. Wanneer er zich een te grote hoeveelheid spoelwormen in de darmpjes van uw nieuw huisdier bevinden, kan hij ernstig ziek worden: niet meer willen eten, braken, diarree, een opgezwollen buikje … Het diertje op dit moment ontwormen kan zelfs levensgevaarlijk worden. Bij het afsterven van een grote hoeveelheid spoelwormen komen er zodanig veel giftige stoffen vrij die fataal kunnen zijn voor uw kleine rakker.
Door regelmatig en correct te ontwormen vermijd u deze problemen. Daarom raden we aan om maandelijks te ontwormen tot leeftijd 6 maand, daarna tweemaandelijks tot leeftijd van 1 jaar.

Op latere leeftijd (> 1 jaar) hangt het vnl. af van de levenswijze van uw huisdier. We adviseren om toch minstens 2 maal per jaar te onwormen. Om dit niet te vergeten kan je dit doen op makkelijk te onthouden data: begin januari en begin juli of begin herfst en begin lente.
Indien uw kat frequent jaagt op vogels en muizen en bovendien deze lekkernijen smakelijk verorbert, is het sterk aan te raden uw kat elk seizoen te ontwormen.
Voor uw trouwe viervoeter die regelmatig zijn grondgebied verlaat: frequente wandelingen, hondenweiden … is het eveneens aan te raden frequenter te ontwormen.

3. Welke soorten wormen bestaan er

3.1. Spoelworm: Toxocara cati (kat) en Toxocara canis (hond)

Via de uitwerpselen van honden en katten komen er honderdduizenden eitjes in de omgeving terecht. Deze eitjes kunnen verschillende maanden overleven en worden door de regen over een grotere oppervlakte verspreid. Elke plaats waar dus honden en katten hun grote behoefte achterlaten is een plaats waar er spoelwormeitjes zijn te vinden. In de eitjes ontwikkelen er zich larven. Uw hond of kat kan besmet worden met de spoelworm door te snuffelen of door het aflikken van de pootjes waaraan eitjes kunnen kleven.
Wanneer het eitje in het maagdarmstelsel terechtkomt, breekt het open en komt de larve vrij. Deze larve blijft niet in de darm, maar doorboort de darm en zoekt de bloedbaan op.
– Op deze manier komt hij terecht in verschillende organen (spier, lever, vetweefsel) waar hij zich inkapselt. Wanneer
een teef drachtig is, worden deze ingekapselde larven wakker. Voor de geboorte gaan ze via de moederkoek over
naar de jongen, die op deze manier al besmet worden. Na het werpen migreren de larven via de melkklieren naar de
jongen. Elke jonge pup of kitten is op deze manier 100% zeker besmet met spoelwormen.
– Een deel van de larven komt via de bloedbaan in de longen terecht. Door ze op te hoesten en in te slikken komen ze
terug in het maagdarmstelsel terecht waar ze nu volwassen worden en zich gaan voortplanten. De vrouwelijke
wormen leggen 200.000 eitjes per dag en zorgen voor een immense besmetting van de omgeving.

Regelmatige ontworming tegen spoelwormen is nodig:
Spoelwormen zijn dus uitwendig niet zichtbaar!! Enkel bij zeer ernstige infecties gebeurt het wel eens dat via de stoelgang of het braaksel de wormen de buitenwereld bereiken. Ze zien eruit als spaghettislierten die in lengte varieren van 5 – 17 cm.
Spoelwormen kunnen ziekten veroorzaken bij zowel het huisdier als de mens. Bij de mens gaan de larven zich inkapselen thv verschillende organen en daar ontstekingsreactie veroorzaken. Hierdoor wordt je onder andere gevoeliger voor astma (inkapseling in de longen) en allergieën. Bij huisdieren merk je de meeste problemen bij jonge dieren. Klachten kunnen zijn: hoesten, braken, diarree, opgezwollen wormbuikje, mager, doffe vacht… Bij oudere dieren wordt de infestatie meestal onder controle gehouden door het immuniteitsstelsel. Toch is hierbij regelmatige ontworming ook aangewezen om de algemene gezondheid van uw huisdier te ondersteunen en de gevoeligheid voor andere infecties te verminderen.

3.2. Lintworm

Lintwormen hebben een afgeplat lichaam dat uit segmenten is opgebouwd. Door middel van zuignapjes hechten ze vast aan de darmwand. Omdat ze zich voeden met darminhoud beschadigen ze slechts in lichte mate de darmwand. Enkel bij zware infecties merkt men dan ook symptomen zoals krampen, vermageren en diarree. Voortplanting gebeurt via de segmentjes. Telkenmale laat de lintworm zijn laatste segmentje, dat boordevol eitjes zit, los. Dit segmentje kan op zichzelf bewegen. Wanneer het uit de anus kruipt veroorzaakt het jeuk en kunnen honden met hun achterste over de grond schuiven. Je kan de segmentjes met het blote oog waarnemen als kleine witte afgeplatte wormpjes van. Verdroogd zien ze eruit als een rijstkorrel.
Er bestaan drie soorten lintwormen bij onze huisdieren:

3.2.1. Dipylidium caninum (hond) en Dipylidium cati (kat)

De eitjes die via de segmenten in de omgeving terechtkomen zoeken een vlo, luis, konijn of muis op als tussengastheer. Hierin gaan de eitjes cysten vormen. Door het oplikken van een vlo of luis of het opeten van een muisje of konijn worden makkelijk tientallen cysten opgenomen die zich in de dunne darm ontwikkelen tot volwassen wormen (soms zelfs 80cm lang).

3.2.2. Taenia hydatigena en Taenia pisiformes

De eitjes van deze lintwormen hebben een haas, konijn, herkauwer of varken nodig als tussengastheer waarin ze zich omvormen tot cysten. Door het eten van rauw vlees kan uw hond besmet geraken met deze lintworm die tot 5 meter lang kan worden. 3/ Echinococcus multilocularis en Echinococcus granulosus

De eitjes in de omgeving hebben een muis of herkauwers nodig als tussengastheer. Hierin gaan ze cysten vormen. Door het opeten van een muis of rauw vlees van herkauwers worden de cysten opgenomen door uw hond of kat. De cysten ontwikkelen zich tot volwassen lintwormen die slechts enkele mm groot worden.

3.3. Zweepworm (Trichuris vulpi)

De zweepworm (4-8cm groot) dankt zijn naam aan de vorm van zijn lichaam. Hij heeft een dikker achtergedeelte dat overgaat in een smaller voorste deel. Met dit smalle deel boort hij zich in het darmslijmvlies van de dikke darm waar hij zich voedt met bloed en darmweefsel.
De eitjes die hij produceert komen via de stoelgang in de omgeving terecht waar ze jarenlang kunnen overleven. Besmetting gebeurt dan ook via het oplikken van deze eitjes die aan de poten of de vacht blijven kleven. De zweepworm ( wordt ook kennelworm genoemd) wordt meestal opgelopen in een kennel. Omdat ze zich in de darmwand boren en zich voeden met darmweefsel en bloed, richten ze veel schade aan in het darmstelsel van uw hond. Klachten variëren dan ook van steeds wederkerende diarree tot bloederige diarree met bloedarmoede en vermageren.
Omdat er geen immuniteitsopbouw is tegen deze worm kunnen zowel jonge pups als volwassen honden ernstig getroffen worden.

3.4. Haakwormen

Bij honden komen er twee soorten haakwormen voor: beiden kunnen op twee manieren overgedragen worden. Ten eerste door het oplikken van larven die aan vacht of poten blijven kleven, ten tweede doordat de larve de huid van uw hond doordringt en na een reis doorheen zijn lichaam in de darm terechtkomt.

1) Uncinaria stenocephala is een vrij onschuldige haakworm die slechts 1 cm groot wordt. Als opgelikte larve komt hij terecht in de darm waar hij volwassen wordt en zich voedt met darmweefsel. Slechts zelden gebeurt de besmetting via de huid. Hij veroorzaakt slechts lichte letsels met weinig tot geen klachten.

2) Ancylostoma caninum is een wat agressievere haakworm die tot 2 cm groot wordt. Besmetting gebeurt meestal via de huid: hij dringt als larve doorheen de huid (meestal aan de onderkant van de poten) en migreert zo via de bloedbaan naar de longen waar hij wordt opgehoest en daarna ingeslikt. Op deze manier bereikt de larve de darm waar hij volwassen wordt. De worm hecht zich vast aan de darmwand en voedt zich met bloed en darmweefsel. Hierbij veroorzaakt hij diepe en bloederige letsels die resulteren in diarree, bloedarmoede en vermageren. Ook ter hoogte van de huid en longen kunnen er klachten zijn ten gevolge van de larvaire migratie: hevige jeuk aan de poten en hoesten gaan hiermee gepaard. Omdat de hond een goede immuniteit aanmaakt tegen deze worm hebben volwassen honden hier relatief weinig last van. Pups en jonge honden echter kunnen flink wat last hebben van deze wormen.

4. Mijn hond / kat heeft geen wormen

De meeste wormen leven als volwassen dieren in het maagdarmstelsel en gaan zich daar voortplanten. Via de stoelgang komen er eitjes en larven (voor het oog onzichtbaar) in de omgeving terecht. De volwassen wormen zelf blijven verborgen voor het oog in het maagdarmstelsel van uw huisdier. Enkel de lintworm laat segmentjes los die met het blote oog zichtbaar zijn rond de anus.
Ook al ziet u geen wormen, toch kan uw huisdier last hebben van wormen. Een regelmatige ontworming is dan geen overbodige luxe. Hiermee ontlast u het immuunsysteem van uw huisdier waardoor hij makkelijker andere infecties te baas kan en dus minder snel ziek zal worden. Bovendien is het ook goed voor uw eigen gezondheid. Omdat de spoelwormlarven bij de mens een reis maken doorheen de longen, verhogen ze het risico op astma en allergieën. Dus ook voor uw eigen gezondheid is het van.


1. Vaccinatie

Bij konijnen komen een tweetal virale ziekten voor die in de meeste gevallen leiden tot de dood. Gelukkig bestaan hiervoor vaccins om hen tegen deze virussen doeltreffend te beschermen. Het gedomesticeerde konijn loopt een groot risico om vroeg of laat met deze ziekten in contact te komen doordat er zich in de wilde konijnenpopulatie regelmatig uitbraken voordoen.

1.1. Myxomatose

1.1.1. Besmetting

Dit virus kan op verschillende manieren worden overgedragen:
– door direct contact met een besmet konijn.
– door overdracht via de konijnenvlo en de schilfermijt.
– door muggen.

Voor gezelschapskonijnen zijn muggen veruit de grootste oorzaak voor het oplopen van myxomatose. Dit betekent ook dat zelfs konijnen die binnenshuis worden gehouden vrij makkelijk besmet geraken met het myxomatosevirus.
Nadat uw konijntje gestoken wordt door een mug, ontwikkelt zich na 4 à 5 dagen een huidletsel op de steekplaats. Dit huidletsel bereikt na enkele dagen een diameter van een 3 tal cm. Ondertussen verspreid het virus zich over gans het lichaam en veroorzaakt letsels ter hoogte van de neusopening, lippen, oogleden, oorbasis, anus en genitaliën. Dikwijls gaan de oogleden dichtkleven ten gevolge van overdadige ettervorming.

1.1.2. Behandeling

Een intensieve behandeling in een poging het diertje te redden bestaat uit:
– antibioticum om bijkomende fatale bacteriële infecties te voorkomen
– huisvesten in een warme omgeving (hoe hoger de temperatuur, hoe minder sterfte)
– niet – steroidale ontstekingsremmers.
– primperan om te vermijden dat het maagdarmstelsel stilvalt.
– dwangvoederen met vezelrijke voeding.

Deze behandeling is echter niet altijd succesvol.

1.1.3. Preventie

Door te vaccineren kan u uw konijn beschermen tegen dit virus. Voor dwergkonijnen gebeurt de eerste vaccinatie op leeftijd van 3 maand. Zes weken later is een hervaccinatie vereist. Het vaccin (dat een werkingsduur heeft van 4 maand) wordt het best twee maal per jaar gegeven. Een eerste maal in april en een tweede maal in juli. Aangezien overdracht door muggen in de wintermaanden niet mogelijk is, is een vaccinatie rond december niet nodig.
Voor andere konijnen mag de eerste vaccinatie gebeuren rond leeftijd van 4 weken. Het herhalingsvaccin wordt toegediend op 10 weken. Nadien dient de vaccinatie ook 2 maal per jaar te gebeuren.

1.2. Rabbit Hemorrhagic Disease (RHD) (Calici-virus)

1.2.1. Besmetting

Dit virus wordt op verschillende manier overgedragen:
– door direct contact met besmette konijnen.
– via de stoelgang en urine van besmette konijnen. Door het voederen van in het wild geplukt groenvoer kan uw huiskonijn op deze manier besmet worden. Stoelgang of urine van wilde konijnen kan dit groenvoer bevuild hebben.
– via de mug en de konijnenvlo: beide insecten kunnen het virus overbrengen door het nemen van een bloedmaaltijd bij uw konijn.
– via vliegen. Deze geraken besmet door het eten van karkassen van overleden konijnen. In de stoffelijke overschotten blijft het Calicivirus gedurende verschillende weken in leven. De vlieg brengt het virus over via zijn uitwerpselen die in de kooi of op de voeding van uw konijn kunnen belanden.

Besmetting door het Calicivirus gebeurt bij onze huiskonijnen veel frequenter dan de besmetting met het myxomatosevirus. Drie tot vier dagen na besmetting treden de eerste symptomen op de voorgrond. De klachten worden veroorzaakt door een zeer ernstige infectie op de lever en door het samenklonteren van de bloedplaatjes wat aanleiding geeft tot bloedingen. De ziekte kan zich profileren op drie verschillende manieren:
– Peracuut verloop: het konijntje wordt snel zwakker en dooft als een kaarsje uit binnen de 2 uur. Het gebeurt frequent dat men ’s morgens een gezond en levendig konijn achterlaat en ’s avonds het overleden konijn opmerkt. Als mogelijke oorzaak denkt de eigenaar dikwijls een hartinfarct, hersenbloeding …terwijl dit in bijna alle gevallen om deze ziekte gaat.
– Acuut verloop: Het konijntje krijgt koorts, beweegt niet meer en begint sneller te ademen. Binnen de 12 uur overlijden ze aan deze ziekte.
– Chronisch verloop: Sommige konijnen overleven de acute fase maar bezwijken veelal enkele dagen later. Dikwijls hebben deze konijnen geelzucht door de zware leverinfectie. Sommige zaken kunnen het vermoeden van dit virus bevestigen. In een aantal gevallen krijgen de konijnen epileptiforme aanvallen of gaan ze een luide krijs laten net voor hun dood. Bloed in de urine en een bloederige uitvloei uit de neus of de vagina kan men soms ook vaststellen. Eventueel bemerkt men een schuimig vocht dat uit de neus komt. Het meest typisch beeld van een konijntje dat aan dit virus overleden is, is een konijntje met een bloederige uitvloei uit de neus dat het kopje naar achter houdt.

1.2.2. Preventie

Vaccinatie tegen dit virus gebeurt de eerste keer op leeftijd van 12 weken. Nadien gebeurt het twee maal per jaar met een tussentijd van een 6 tal maand.

1.3. Vaccinatieschema

Voor mensen die hun konijn maximaal wensen te beschermen dient men drie maal per jaar te vaccineren:
– Half april: Myxomatose en RHD
– Eind juli: Myxomatose
– Half oktober: RHD

Voor mensen die hun konijn een goede bescherming willen geven, maar liever niet drie maal per jaar langskomen, bestaat er een goede tussenoplossing:

Half april: Myxomatose en RHD
Half augustus: Myxomatose en RHD

Op deze manier is uw konijn gedurende het hele jaar beschermd, behalve in de wintermaanden. Aangezien overdracht van de ziekten op huiskonijnen bijna uitsluitend gebeurt via insecten is het risico op besmetting in de wintermaanden klein. Omdat RHD ook kan overgedragen worden door besmet groenvoer gaat men best van februari tot half april geen groen plukken inde natuur om dit aan het eigen konijn te voederen.
2. Verzorging van het konijn

2.1. Omgang met het diertje

Een konijntje vastnemen in de hals of bij de oren is niet alleen zeer pijnlijk, bovendien is het ook levensgevaarlijk. Wanneer hij stampt terwijl hij in de lucht hangt, is er een kans op het breken van de ruggengraat. Hierbij treedt er een verlamming op van de achterpoten die meestal niet te genezen valt. Daarom moet men een konijntje bij het opnemen altijd onder de borstkas en onder het zitvlak ondersteunen.

2.2. Beweging

Een konijntje moet om verschillende redenen voldoende ruimte hebben om te bewegen. In de handel worden er verschillende kant en klare konijnenhokken aangeboden. Deze kunnen echter maximum dienst doen als slaapruimte.
Elk konijntje maakt zijn eigen toilet. Hiervoor kiest het een welbepaald hoekje waar hij steeds opnieuw zijn kleine en grote behoefte zal deponeren. Indien het opgesloten zit in een te kleine ruimte zal hij regelmatig met zijn pootjes in de eigen uitwerpselen staan. Als gevolg hiervan gaan de pootjes onderaan pijnlijk ontsteken. Dit gebeurt zelfs bij konijnen waarbij het te kleine hok regelmatig wordt ververst.
Daarnaast is beweging voor een konijn ook belangrijk om niet te dik te worden. Bovendien zal hij door rond te lopen de rug voldoende buigen en strekken zodat vergroeiingen tussen de wervels niet voorkomen. Bij overgewicht en / of wervelvergroeiingen wordt het diertje minder flexibel en is zodoende niet meer in staat de caecotrofen op te eten. Caecotrofen zijn een zachte stoelgang die ’s morgens worden uitgescheiden en boordevol noodzakelijke vitaminen en aminozuren zitten.

2.3. Voeding

Konijnen hebben een vezelrijke en energiearme voeding nodig om slank en gezond te kunnen leven. In de handel zijn er verschillende kant en klare pakketjes korrelvoeding te verkrijgen die echter te vezelarm en te energierijk zijn. Deze kunnen bij uw konijntje op korte of lange termijn aanleiding geven tot ernstige gezondheidsproblemen!!!

2.3.1. Belang van energie-arme voeding

Energierijke voeding zoals de verkrijgbare korrels veroorzaken overgewicht bij uw konijn. Overgewicht heeft tal van neveneffecten op verschillende organen en verkort hierdoor de levensduur!

2.3.2. Belang van grote – onverteerbare vezels in de voeding

De vezels in de voeding zijn voor het gehele spijsverteringsstelsel zeer belangrijk. In het eerste deel van de dikke darm gebeurt er een sortering van de vezels naargelang hun grootte. Grote vezels worden via de rest van de dikke darm afgevoerd en vormen de harde keuteltjes. Deze grote vezels worden ook wel onverteerbare vezels genoemd. Alhoewel uw konijn geen voedingsstoffen uit deze groep van vezels haalt, zijn ze voor hem van onschatbare waarde om de volgende redenen:
– Een vezelrijke voeding stimuleert de eetlust van uw konijn.
– De tanden van uw konijn groeien gedurende heel zijn leven door aan een tempo van ongeveer 2mm per week. De ruwe structuur van de vezel zorgt voor een langere kauwtijd en een sterkere slijtage van de tanden, waardoor uw konijn in staat is om de aangroei van de tanden weg te kauwen. Dit vermindert het risico op vorming van tandpunten (zo scherp als een naald!) die anders in tong of wangen steken. Tandpunten zijn één van de belangrijkste oorzaken van het weigeren van voeding. Zonder chirurgische interventie leiden ze tot sterfte.
– De onverteerbare vezels zijn nodig om de beweging en lediging van maag en darm te stimuleren. Een slechte maaglediging geeft aanleiding tot voedsel- en haarballen in de maag. Dit kan een de uitgang van de maag blokkeren waardoor het konijn stopt met eten, begint te vermageren en uiteindelijk sterft door uithongering. Een goede darmlediging is erg belangrijk om een gezonde bacteriële flora te onderhouden. Voeding dat te lang aanwezig blijft in de darmen veroorzaakt een afwijkende darmflora met darminfectie en darmvergiftigingen tot gevolg.
– Ook voor de blinde darm (een darmaanhangseltje waarin de caecotrofen gevormd worden) is een vezelrijke voeding van belang. Wanneer de voeding voor minder dan 14% bestaat uit vezels, gebeurt de dagelijkse lediging van de blinde darm onvolledig. Dit kan aanleiding geven tot het indikken van de inhoud in dit darmdeel met niet eten, vermageren en sterfte tot gevolg. Korrelvoeding bevat zelden 14 % vezel!!!

2.3.3. Belang van kleine – verteerbare vezels in de voeding

Naast de onverteerbare vezels, zijn ook de verteerbare vezels van belang. Deze kleinere vezelpartikels belanden eerst in het caecum (blinde darm). Hierin ondergaan ze een bacteriëel fermentatieproces. Tijdens dit proces worden aminozuren en vitaminen geproduceerd. Eenmaal daags (meestal in de voormiddag) baant de blinde darminhoud zich een weg doorheen de dikke darm richting buitenwereld. In deze dikke darm word de inhoud ingedikt tot caecotrofen. De levensnoodzakelijke aminozuren en vitaminen kunnen echter door het lichaam niet worden opgenomen. Caecotrofen zijn zacht, soms sterk geurend en blijven makkelijk kleven aan de anus. De prikkeling van de anus veroorzaakt een reflex bij het konijn waardoor het deze caecotrofen gaat opeten. Op deze manier belanden ze via de maag in de dunne darm waar de levensnoodzakelijke aminozuren en vitamines wel worden opgenomen door het lichaam. De verteerbare vezels in de voeding zijn van belang om:
– De onverteerbare vezels zorgen voor een drogere en stevigere stoelgang waardoor de achterhand van het konijn properder blijft en infecties vermeden worden.
– Konijnen met voldoende vezelrijke energiearme voeding brengen beduidend meer tijd door met eten. Dit is een goede bezigheidstherapie waardoor deze dieren minder onderhevig zijn aan psychische klachten gerelateerd aan verveling. Ze gaan ook minder geneigd zijn te gaan knagen aan meubilair of kabels. Korrelvoeding is steeds te energierijk en daarom niet aan te raden om te geven aan gezelschapskonijnen.
– als voedingsbron te dienen voor de bacteriële flora van de blinde darm.
– om slechte bacteriën geen kans te geven om te gaan woekeren in de blinde darm.
– caecotrofen met levensnoodzakelijke vitaminen en aminozuren te produceren.

2.3.4. Welke voeding is energie-arm en vezelrijk

– hooi, stro en vers gras zijn voor een konijn de basisvoeding bij uitstek!!! (Vezels bevinden zich immers vooral in plantencelwanden
– Verse onbereide groenten mogen aanvullend gegeven worden: men dient wel tomaten, komkommer en zetmeelrijke groenten zoals aardappelen, peulvruchten, mais te vermijden. Bladgroenten kunnen bij sommige konijnen een wat slappere stoelgang geven wat bevuiling van de achterhand met zich meebrengt. Men gaat dan best ook na welke bladgroenten het konijntje verdraagt en welke niet door in het begin kleine porties te verstrekken.
– Andere voedingsmiddelen heeft uw konijn niet nodig! Laat u dus ook niet in de maling nemen door vindingrijke fabrikanten die op uw goedbedoelde gevoelens inspelen. Een konijn heeft geen nood aan snoepjes en korreltjes

Veruit de meeste gezondheidsproblemen bij huisdierkonijnen zijn in verband te brengen met verkeerde voeding. Gun het uwe een lang en gezond leven door het op een correcte manier eten te geven!!

3. Sterilisatie en castratie bij konijnen

3.1. Sterilisatie bij de voedster

Net zoals bij honden en katten biedt ook bij konijnen het steriliseren een aantal voordelen. Een sterilisatie kan worden uitgevoerd vanaf de 5de levensmaand.

3.1.1. Voorkomen van dracht

Konijnen worden vruchtbaar tussen de 4de en de 9de levensmaand. Vanaf dit ogenblik kunnen ze zich voortplanten. Na een dracht van slechts een dertigtal dagen werpen ze gemiddeld 5 tot 8 jongen. Ze laten de jongen zogen gedurende een 25 tal dagen, daarna moeten ze zelf instaan voor hun voedsel. Een vrouwtjeskonijn (een voedster) kan zelfs opnieuw drachtig in de periode ze haar jongen nog zoogt. Op deze manier is ze in staat tot zeven nesten per jaar groot te brengen!

3.1.2. Preventie van schijndracht

Voedsters hebben een geïnduceerde ovulatie. Dit willen zeggen dat ze een eisprong krijgen onder invloed van uitwendige factoren. Uitwendige factoren die een eisprong kunnen uitlokken zijn: dekking, de nabijheid van een niet gecastreerd mannetjeskonijn (een rammelaar) of het besprongen worden door een ander vrouwtje ( het opspringende konijn wil hiermee zijn dominantie aantonen aan het besprongen konijn).
Na de eisprong wordt er in de eierstokken zwangerschapshormoon geproduceerd, ook bij voedsters die niet drachtig zijn. Het lichaam gedraagt zich als zijnde drachtig, maar is het niet. Deze toestand wordt dan ook schijndracht genoemd en duurt ongeveer 16 tot 18 dagen. Op het einde van deze periode kan het vrouwtje de eigen haren uittrekken om er een nestje mee te bouwen, bovendien kan ze territoriaal gedrag vertonen en zodoende andere konijnen of mensen die te dichtbij komen aanvallen.

3.1.3. Verminderen van het risico op melkklierkanker

Vanaf de leeftijd van drie jaar kunnen er zich erg kwaadaardige kankers ontwikkelen op de melkklieren van een voedster. Ze zaaien snel uit waardoor chirurgische interventie dikwijls te laat komt. Het risico op het ontwikkelen van deze dodelijke tumor kan sterk verminderd worden door het konijn op jonge leeftijd te laten steriliseren.

3.1.4. Voorkomen van eierstok en baarmoederproblemen

Abcessen, infecties en cysten ontwikkelen zich frequent op de eierstokken en in de baarmoeder. In een aantal gevallen is een chirurgische tussenkomst vereist om het probleem op te lossen. Bij meer dan de helft van de voedsters ontwikkelen zich kwaadaardige kankers in de baarmoeder. Deze zaaien makkelijk uit naar andere buikorganen of naar hersenen , longen, skelet en de huid.
Door sterilisatie is uw konijntje niet meer vatbaar voor deze ziekten.

3.2. Castratie van uw rammelaar

Deze operatie wordt vooral uitgevoerd wanneer meerdere mannetjes worden samengehouden of wanneer men geen nestje wil. Om de rangorde te bepalen gaan mannetjes met elkaar vechten. Dikwijls bijten ze elkaar hierbij in de balzak waardoor de testikels ontstoken geraken of soms zelfs worden afgebeten.

4. Geslachtsbepaling

Dikwijls merken we dat mensen een konijn hebben aangekocht waarvan het geslacht uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen men gevraagd heeft. Dit komt omdat men het geslacht bij konijnen de eerste drie levensmaanden zeer moeilijk kan bepalen. Na drie maanden dalen de testikels af in een duidelijk zichtbaar balzakje. Vanaf dit moment kan het geslacht met zekerheid worden bepaald.


Een sterilisatie of castratie, tandenverzorging, het verwijderen van een tumoraal gezwel, … vroeg of laat komen de meeste huisdieren wel eens in aanraking met een chirurgische ingreep. Omdat het operatierisico in vroegere jaren reëel was, voelen tal van mensen zich nog steeds ongemakkelijk bij deze ingrepen. Gelukkig zijn de tijden veranderd en kunnen we met behulp van het gasanesthesietoestel en hartmonitoring de risico’s sterk beperken.

Hieronder kan u in chronologische volgorde overlopen wat er allemaal gebeurt met uw huisdier op die bewuste dag.

Nuchter houden

Om braken voor, tijdens en na de ingreep te voorkomen, dient uw huisdier nuchter te zijn. Door een zwakke of ontbrekende slikreflex kan voeding immers in de luchtpijp en longen terechtkomen. Dit wil zeggen dat hij gedurende 12 uur niet mag eten en gedurende 3 uur niets mag drinken. Bij katten is het aan te raden de dieren tijdens deze periode binnen te houden om te vermijden dat muizen, vogels of het eten van bij de buren alsnog worden opgegeten.

Binnenbrengen van de patiënt

Meestal vragen we u uw huisdier ’s morgens binnen te brengen. Als dit moeilijk past voor u, kan het eventueel ook in de namiddag gebeuren. De avond voordien is ook een optie, maar het doorbrengen van de nacht in een vreemde omgeving is voor het dier zelf een grotere stresssituatie.

In slaap brengen

Hierbij dienen we eerst een kalmeringsmiddel toe door middel van een injectie in de spieren of rechtsreeks in het bloed met behulp van een katheder. Katten en konijnen worden doorgaans na deze inspuiting apart geplaatst in de hospitalisatieruimte, terwijl honden nog eventjes bij hun baasje in de praktijkruimte blijven. Na een 5 tot 10 minuten is uw huisdier voldoende gekalmeerd en krijgt hij een anestheticum toegediend waarvan hij na een 5 tal minuten in slaap valt. Op dit ogenblijk word uw huisdier overgebracht naar de operatiekamer. Indien hij nog onvoldoende slaapt krijgt hij met behulp van een masker slaapgas toegediend totdat hij volledig slaapt. Pijnstilling en antibioticum worden op dit moment ook gegeven zodat u op de dag van de anesthesie geen medicatie hoeft te geven.

Onderhoud van de anesthesie

Om in slaap te blijven (de inspuitingen werken doorgaans 30 tot 60 minuten) wordt bij langere ingrepen gedurende de chirurgische ingreep slaapgas toegediend. Hiervoor wordt er een buisje in de luchtpijp geplaatst waarlangs zuurstof en slaapgas (isofluraan) worden toegediend. Wanneer de toediening van slaapgas wordt gestopt, zal uw huisdier stilaan terug wakker worden. (Wenst u meer uitleg over de anesthesie, ga dan naar volgende link: http://www.dierenarts-hildejanssens.be/pagina/onderzoeken.htm

Scheren, wassen en ontsmetten.

Om hygiënisch te kunnen werken wordt het operatieveld geschoren. Hierna wordt de kaalgeschoren zone grondig gewassen en ontsmet om het risico op infecties na de operatie tot een minimum te beperken.
De chirurgische ingreep

Vanaf nu kan de echte operatie beginnen. Dit is omwille van al het voorbereidende werk in vele gevallen zelfs 1 uur nadat u uw huisdier hebt binnengebracht.

Ontwaken

Nadat uw huisdier de eerste reflexen begint te vertonen (we letten vooral op de slikreflex en ooglidreflex), wordt hij overgebracht naar de recoveryruimte. Hier kan hij langzaam ontwaken op een zacht dekentje onder een warme infraroodlamp.

Telefonisch contact

Omdat elke anesthesie voor de eigenaar altijd wat stress en ongemak met zich meebrengt, geven we na de ingreep een seintje. Op deze manier kan u met een gerust gevoel wachten tot wanneer u uw huisdier kan komen afhalen.

Afhalen van uw huisdier

In de meeste gevallen kan u enkele uren na het ontwaken uw huisdier komen afhalen op een op voorhand afgesproken tijdstip.
U dient nu nog op enkele zaken te letten. Tevens zal u ook wat huiswerk meekrijgen. Hieronder volgt een overzicht van alles wat van belang is tijdens de eerste uren tot dagen na de ingreep.
De eerste avond kan uw huisdier nog wat sufjes zijn ten gevolge van de anesthesie en de pijnstilling. Dit is in het bijzonder het geval bij dieren die ACP (zacht kalmeringsmiddel) of Temgesic (morfine-achtige sterke pijnstiller) hebben gekregen.
ACP wordt gegeven bij jonge dieren (< 6 maand), bij oudere en / of verzwakte dieren. Het produkt is zeer veilig tijdens de anesthesie door zijn minimale belasting op hart- en longwerking. Het kan echter tot 24 uur een verlaagde bloeddruk geven.
Temgesic dienen we toe bij pijnlijke ingrepen zoals bvb het trekken van tanden. Dit veroorzaakt vooral de eerste acht uur een versufte geest.
Indien uw huisdier zin heeft om iets te eten of te drinken, mag dit gegeven worden van de moment hij al stevig op zijn pootjes staat. Om het risico op braken te verminderen geeft men best:
– kleine porties: omdat hij meestal 24 uur niet gegeten heeft, bestaat nl. het risico dat een grote portie in 1 maal wordt
verorberd met braken tot gevolg.
– niet koud: voeding uit de koelkast of kelder kan de gevoelige maag irriteren.
– regelmatig herhalen: indien uw huisdier een grote eetlust heeft, kan men best om het uur een nieuwe kleine portie
aanbieden. Op deze manier krijgt de maag de kans de voeding te verwerken.
– zachte voeding: indien uw huisdier normaalgezien enkel korrels eet, kan men deze even laten weken in warm water.

Omdat de warmtehuishouding tijdens en na de anesthesie wat ontregeld is, laat men het dier best vertoeven in een normaal verwarmde ruimte. Een kamer met een temperatuur van ongeveer 20 graden volstaat. Men biedt liefst ook een dekentje aan zodat hij niet op de koude vloer hoeft te liggen. Men mag ten allen tijde zijn viervoeter eventjes buiten laten om de kleine en grote behoefte te gaan doen. Het is ook aan te raden het dier ’ s nachts binnen te houden om onderkoeling te voorkomen.
De volgende dag merkt men bij een aantal huisdieren niet dat ze daags voordien een chirurgische ingreep hebben ondergaan. Andere zijn nog wel kalmer dan voorheen.
Ook al lijkt uw huisdier zich perfect normaal te gedragen, toch moet men alert zijn voor het katergevoel na de anesthesie. Katten houdt men beter een dagje binnen om auto-ongelukken of verloren lopen te vermijden. Honden kunnen zich buiten begeven in een goed afgespannen tuin. Het wandelen gebeurt echter best aan de leiband. Men dient ook goed op te letten bij het openen van de voor- of achterdeur.
Bij elke chirurgische ingreep waarbij gesneden wordt, brengen we op de gehechte wonde een grijze ontsmettende aluminiumspray aan. Deze spray dekt de wonde af en beschermt ze zodoende tegen vuil en bacteriën. Bovendien werkt de spray desinfecterend. Hierdoor hoeft u thuis de wonde niet te ontsmetten.
Door overdreven te likken en te bijten aan een gehechte wonde, kan deze wonde sterk infecteren en/of terug opengaan. In deze gevallen moeten er opnieuw hechtingen geplaatst worden. Om dit te vermijden krijgt uw huisdier een kraag rond de hals zodat hij niet meer aan de wonde kan. Over het algemeen wordt deze kraag goed verdragen, katten kunnen echter wel de eerste uren tot dagen frequent achteruit stappen in een poging uit de kraag te geraken. Deze kraag moet in de meeste gevallen een tiental dagen constant worden gedragen. Eventueel kan men de kraag even afdoen op momenten uw huisdier zich naast u bevindt. Men moet er echter wel rekening mee houden dat het slechts 2 minuten duurt om de wonde volledig open te krijgen.
Eten en drinken lukt over het algemeen vrij goed met de kraag. Eventueel plaatst men de eet- en drinkbak op een verhoogje zodat de kraag eronder kan. Door de bakjes op enige afstand van de muur te plaatsen botst uw huisdier hier met de kraag niet tegen.
Bij de meeste chirurgische ingrepen dient men achteraf medicatie te geven. Eerst en vooral krijgt uw huisdier een pijnstiller gedurende de eerste 5 dagen na de anesthesie. Om infecties te vermijden, geeft men een tiental dagen antibioticum.
Na een tiental dagen controleren we de gehechte wonde. Wanneer deze er goed uitziet, mogen de hechtingen en de kraag verwijderd worden. Men mag de plekjes waar de hechtingen hebben gezeten de eerste dagen wat ontsmetten met isobetadine of chloorhexidine. Wanneer deze plekjes genezen zijn (meestal enkele dagen na het verwijderen van de hechtingen) mag uw huisdier gewassen worden